Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

George Orwells eigenzinnige visie op het socialisme

Tanguy Verbeke
orwell standbeeld
Aan het hoofdkwartier van de BBC in Londen staat een standbeeld van George Orwell (CC BY 2.0 Ben Sutherland (Wikimedia Commons))

Bij het brede publiek is George Orwell (nom de plume van Eric Blair) vooral bekend dankzij Animal Farm, een dierlijke allegorie over de opkomst van het bolsjewisme in Rusland, en 1984, een dystopie over het leven in een totalitaire staat. Deze twee referentiewerken profileren Orwell als uitgesproken tegenstander van totalitaire regimes, of die nu van communistische of fascistische aard zijn.

Andere, minder gekende werken van Orwell zijn minstens even interessant om te ontdekken, want deze onthullen waarvoor Orwell wél staat in zijn politieke overtuigingen. Om het met de woorden van Orwell zelf te zeggen, in zijn essay Why I write: “Elke serieuze alinea die ik geschreven heb sinds 1936 is, rechtstreeks of onrechtstreeks, tégen het totalitarisme en vóór het democratische socialisme...”.

Dat 1936 een sleuteljaar was voor Orwell, heeft veel te maken met de uitbraak van de Spaanse Burgeroorlog en de deelname van Orwell zelf aan de strijd, in de rangen van de POUM, een linkse, republikeinse beweging. De Spaanse Burgeroorlog, die hij beschrijft in Homage to Catalonia, is niet zijn enige terreinervaring die zijn latere literaire activiteiten inspireerde.

Eerder in 1936 aanvaardde Orwell een opdracht van de Left Book Club, een vereniging van links-progressieve publicisten, om zich onder te dompelen in het alledaagse leven van de arbeidersklasse in Yorkshire en Lancashire, twee sterk geïndustrialiseerde regio’s van Engeland. Het resultaat van deze sociale immersie krijgt vorm in zijn boek Road to Wigan Pier. Daarin beschrijft Orwell op onthutsende wijze de schrijnende levensomstandigheden van de Engelse arbeidersklasse.

mijnwerkers
Britse mijnwerkers in de jaren 40 (Wikimedia Commons)

De accuraatheid van zijn onderzoekswerk valt hierbij op, niet in het minst wanneer hij een gedetailleerde beschrijving geeft van de krotten waarin de arbeiders moeten leven, soms met acht à tien familieleden samen in amper twee kamers zonder ventilatie. Deze studie van het pauperisme legt dan ook flagrant de werkelijkheid van de klassenongelijkheid bloot, die Orwell het liefst verduidelijkt aan de hand van geld: “omdat dit altijd de snelste weg is om zich verstaanbaar te maken”.

Werkende armen

Van oorsprong beschouwt hij zichzelf - ietwat komisch - als een product van de ‘lower-upper-middle class’. Volgens Orwell, situeert de Engelse middenklasse in de jaren 30 zich qua jaarlijkse inkomsten tussen de £300 en £2.000 (dit komt heden overeen met respectievelijk zo’n 26.000€ en 146.000€). Daartegenover heeft hij het cijfermateriaal van de arbeidersklasse in diezelfde periode grondig geanalyseerd: een gemiddeld gezin van drie kinderen waarvan de man werkloos is, ontvangt zo’n £78 per jaar (zo’n 6.700€) aan uitkeringen.

Een mijnwerker - in die tijd een essentieel beroep, gezien het belang van steenkool voor industrie en economie - trekt een gemiddeld jaarloon van £105 (9.100€). Dit is dus bijna één derde van het laagste inkomen van de middenklasse, terwijl de gemiddelde productiecapaciteit van een mijnwerker jaarlijks liefst 280 ton (!) steenkool bedraagt.

Net als de term ‘essentieel beroep’, is ook die van de ‘werkende armen’ een actueel fenomeen. Ook deze problematische paradox ontgaat Orwell niet: zo weet hij dat in de jaren 30 het wekelijkse loon van 40.000 arbeiders van de katoenfabrieken uit Lancashire lager uitvalt dan de toenmalige werkloosheiduitkeringen.

De arbeidersklasse kan op veel sympathie en begrip rekenen bij Orwell, maar tegelijk toont hij zich bij momenten hard en zelf vrij grof in zijn oordeel over haar, al gaat dit altijd gekoppeld met de scherpe humor die hem typeert. Zo onthult hij in Road to Wigan Pier “de grootste reden waarom een West-Europeaan van bourgeois afkomst niet zonder veel moeite een arbeider als zijn gelijke kan beschouwen: de lagere klasse stinkt.”

Ook stelt hij dat het Engelse systeem van de ‘dop’, hoe laag deze ook is, uiteindelijk op maat is gemaakt van “een bevolking met een hoge levensstandaard en weinig notie van hoe spaarzaam met geld om te gaan”. Deze bewering vloeit voort uit zijn vaststelling dat arme mensen in Engeland hun standaarden niet hebben verlaagd op vlak van ‘luxeartikelen’, vaak ook omdat zulke producten goedkoper zijn dan noodzakelijke en kwalitatieve levensmiddelen en hierdoor gretig geconsumeerd worden.

Ook hier is de parallel met het heden treffend: een vliegtuigticket voor een Europese citytrip is goedkoper dan een volle tankbeurt voor de auto die wel noodzakelijk is om dagelijks naar het werk te rijden. Een XL-pizza bestellen via Deliveroo is goedkoper (en gemakkelijker) dan een gezonde, zelfgemaakte maaltijd met ingrediënten uit een korte-keten-biosupermarkt.

Orwell vat het goed samen: de handel heeft zich zo weten aan te passen, dat het zelfs de onderbetaalde en ondervoede mensen tot koopwoede kan aanzetten.

Het socialisme verdedigen door het af te kraken

“Socialisme is zo’n elementaire kwestie van gezond verstand dat ik soms verbaasd ben dat het zich nog steeds niet als gevestigde waarde heeft verwezenlijkt.” Toch is het zo dat Orwell, ondanks deze vaststelling, niet blind is voor de tekortkomingen van het toenmalige socialisme, dat “iets intrinsieks wansmakelijk heeft”, waardoor het net de mensen afstoot die zich erdoor aangetrokken zouden moeten voelen.

De kloof tussen de theorie en de praktijk van het socialisme is in zijn ogen een belangrijke reden hiervoor. In de roman Keep the Aspidistra Flying, wordt deze verwerping van het socialisme belichaamt door hoofdpersonage Gordon Compstock, een dichter die er zijn levensdoel van heeft gemaakt om de strijd aan te gaan tegen de Money God en zich vrijwillig buiten de kapitalistische consumptiemaatschappij zet.

Deze houding komt naar boven in zijn - vaak hoogoplopende - discussies met zijn vriend Ravelston, een uitgever van de gegoede klasse, die zich een vurige bepleiter van het socialisme toont, grotendeels uit schuldgevoel voor zijn eigen financiële weelde:

  • 'Oh, Socialisme! Spreek me niet over Socialisme.'
  • Je zou beter Marx lezen, Gordon, echt wel …
  • 'Ah, maar je begrijpt het (de huidige economische omstandigheden, red.) enkel vanuit het standpunt van Marx! Je weet niet wat het betekent om te moeten rondkruipen met 2 pond per week. (…) Het is een soort smerige onderwereld waarin men leeft. Een soort geestelijke beerput.'

Als volleerd advocatus diaboli, wijt Orwell de verwerping van het socialisme ook aan de afkeer die een groot deel van de maatschappij voelt voor de doorsnee aanhangers van de beweging: “De typische Socialist is (…) of een jeugdige bolsjewistische snob die binnen 5 jaar meer dan waarschijnlijk rijk zal zijn getrouwd en zich tot het Rooms-Katholicisme zal hebben bekeerd, of (…) een stijve kleine man met een bureaujob, vaak een heimelijke geheelonthouder en met vegetarische neigingen… en - bovenal- met een sociale positie die hij geenszins overweegt om af te staan.” Toen al zorgde het salonsocialisme blijkbaar voor ergernis.

Maar wellicht de belangrijkste reden voor het gebrek aan populariteit van het socialisme, vindt Orwell terug in de aantrekkingskracht van het fascisme, dat hij beschouwt als een “plausibele travestiet van het Socialisme”. Hierbij verdedigt hij het gewaagde standpunt dat men moet aanvaarden dat het fascisme niet enkel veel kwaad verspreidt, maar ook een aantal goede zaken omvat, niet in het minst het doel om het lot van de werklozen te verbeteren.

Voor Orwell vergist het socialisme zich van tactiek door - onder de invloed van het communisme - hard van leer te trekken tegen de traditionele democratieën en speelt het fascisme daar handig op in door zich op te werpen als de grote verdediger van belangrijke waarden van de Westerse beschaving, zoals geloof, patriotisme en militaire deugd: pilaren van de maatschappij in dewelke de bevolking zich veel gemakkelijker kan herkennen dan het abstracte internationalisme waarop het socialisme zich beroept.

Orwell is dan ook van oordeel dat het socialisme onvoldoende inzet op het positieve van haar ideologie, namelijk “gerechtigheid en vrijheid”. Mocht dit wel het geval zijn, dan - zo oordeelt Orwell - zou het socialisme het fascisme al lang overbodig hebben gemaakt, aangezien het weinige goede dat zich in het fascisme bevindt sowieso al deel uitmaakt van het socialisme.

Naar een nieuwe vorm van socialisme

Vandaar ook dat Orwell streeft naar een verzoening tussen het socialisme en zijn vijanden die, zonder het te beseffen, sympathie hebben voor de belangrijkste streefdoelen van het socialisme. Daaronder rekent hij “allen die de betekenis van armoede kennen, allen die een welgemeende haat voelen tegenover tirannie en oorlog.” Zo kan het socialisme een “liga” worden van “de verdrukten tegen de verdrukkers”.

Onder die potentiële aanhangers van het socialisme rekent Orwell zonder twijfel ook de middenklasse: net als er talloze verpauperde arbeiders zijn, ziet Orwell in dat er evenzeer massa’s klerken, kleine ambtenaren en winkelbediendes zijn die in precaire omstandigheden moeten leven. Toch voelt die laag van de bevolking zich doorgaans niet aangesproken door het discours van het socialisme, dat zich - naar Orwells mening - te veel toespitst op het lot van het proletariaat, een term die enkel de manuele arbeiders omvat.

Bijgevolg streeft Orwell veeleer naar een samenwerking tussen de sociale klassen, dan naar een klassenstrijd waarbij arbeiders en witte-boordenbediendes, proletariaat en middenklasse tegen mekaar worden uitgespeeld. Deze strijd strookt niet met zijn visie om, onder het socialisme, iedereen terug te brengen die uitgebuit en beroofd wordt door het kapitalistische systeem.

Het is in zijn essay The Lion and the Unicorn dat Orwell uiteindelijk zijn politiek programma uit de doeken doet, bestaande uit zes hoofdpunten die betrekking hebben tot Engeland, het Gemenebest en zelfs de hele wereld: zo pleit Orwell onder meer voor het nationaliseren van de mijnen, de spoorwegen, de grootste industriedomeinen, de landbouwgronden en de banken. Naast de democratisering van het onderwijssysteem, stelt hij verder een fiscale hervorming voor, om de inkomsten in Groot-Brittannië in die mate te begrenzen, dat de grootste inkomens maximaal tien keer zo hoog als de laagste inkomens zouden zijn.

Op internationaal vlak suggereert Orwell om een bondgenootschap af te sluiten met China, Abyssinië  (een andere naam voor het Keizerrijk Ethiopië, red.) en alle landen die bedreigd worden door fascistische machten. Ook is hij een voorstander van het zelfbeschikkingsrecht voor India, maar gelooft hij niet dat India uiteindelijk naar onafhankelijkheid zal streven.

Orwell toont hier een zekere Britse paternalistische reflex, door te denken dat de Indiërs de Britten te veel nodig zullen hebben, om zich helemaal van hen af te scheiden.

De nalatenschap van Orwells politiek denken

De politieke agenda van Orwell komt grotendeels overeen met het democratische socialisme, waarbij de klassieke Staat nog een sturende rol blijft spelen en waarbij Groot-Brittannië haar imperialistische invloed behoudt. Dit is overigens niet verwonderlijk, aangezien Orwell expliciet uitkomt voor het Britse patriotisme, zoals in zijn essays My Country Right or Left en Notes on Nationalism.

Orwell is zeker geen uiterst-linkse revolutionaire geest. Zo gelooft hij niet in het anarchisme, dat hij als totalitair beschouwt. “In een maatschappij waar geen wet is en - in theorie - geen verplichting, is de enige waardemeter voor het gedrag de publieke opinie. Maar publieke opinie, omwille van de uitgesproken nood aan conformisme bij dieren die kuddegedrag vertonen, is minder tolerant dan eender welk wetsysteem”, zo schrijft hij categoriek in zijn essay Politics vs Literature.

Mocht George Orwell plots in 2022 belanden, zou hij waarschijnlijk kunnen vaststellen dat zijn analyse van het Britse/West-Europese politieke landschap in de jaren 30 verre van voorbijgestreefd is.

Zijn vergelijking tussen het socialisme en het fascisme, als het om de verbetering van de levensstandaard van de lagere klassen gaat, leert ons dat extreemrechts zeker niet enkel kiezers van rechts voor zich weet te winnen, maar ook arbeiders en leden van de middenklasse die, gezien hun moeilijke economische situatie, nochtans “natuurlijke bondgenoten” van linkse bewegingen zouden moeten zijn.

Zijn pleidooi om arbeidersklasse en middenklasse te verenigen tegen de “uitbuiters” van het kapitalisme vindt zeker ook een echo in de socio-economische verhoudingen die zich steeds scherper aftekenen op wereldvlak: namelijk de rijkste 10% versus de “overblijvende” 90% van de maatschappij.

Deze vaststelling moet echter niet leiden tot de apolitieke houding van de fatalistische Gordon Compton in Keep the Aspidistra Flying. Integendeel, dit bewijst meer dan ooit dat het socialisme, in de brede zin van het woord, uitgedragen dient te worden als een “elementaire kwestie van gezond verstand”, zoals de grootmeester zelf het zou benadrukken.

LEES OOK
Koen Smets / 08-09-2023

Het raadsel van de intrinsieke waarde

Waarde kan niet altijd uitgedrukt worden als een som geld.
halo guy
Frederik Polfliet / 21-12-2021

Rudi Laermans: 'Angst is een bijzonder sterk verdienmodel'

Socioloog Rudi Laermans neemt de maatschappelijke oorzaken van angst in het vizier.
volk mensen massa
Bram Souffreau / 18-05-2010

'Minder ongelijkheid ook goed voor rijken'

Een maatschappij met een kleine kloof tussen de rijk en arm kampt minder met sociale en gezondheidsproblemen. Ook de rijken worden er beter van, zegt auteur en professor Richard…
Richard Wilkinson geeft een lezing in Italië (Foto UK in Italy)
3 REACTIES
erik lauriks21-01-2022 18:23:46
Beste Tanguy, jouw denigrerende visie op bio korte keten voedsel bewijs enkel dat je meeloopt met de Bioplanets die surfen op de platte consumptie van vergiftigende voedselindustrie. Oprecht, lekker, van't seizoen, gezond en betaalbaar eten is bij de bioboer rechtsteeks te koop en kan ik perfect betalen van mijn niet al te riant Belgisch werknemers pensioen.
Theo Aerts22-01-2022 10:27:08
Een toffe en leerrijke bespreking van Orwells oeuvre en denken. Maar ik heb toch mijn twijfels door zijn denken te projecteren naar de huidige wereld. Sinds zijn tijdperk is er wel het één en het ander veranderd in onze samenleving. Edward Bernays de neef van Freud heeft zijn toepassingen van beïnvloeding geoptimaliseerd en de Mont Pelerin Society heeft de Maatschappij in haar greep en last bur not least de technologische revolutie die de ontkoppeling tussen het individu en zijn (lots-) gemeenschap heeft bewerkstelligd. Van een Access community zijn we overgegaan naar een Excess community dat bewijzen in sommige gevallen de heftige reactie op de Sociale media. Ze gaven aan de onderhorigen de indruk van politieke betrokkenheid en aan de politiek een schoon geweten . De ontgoocheling kwam er snel en vandaag de dag is het "ik " de norm. De ontkoppeling tussen individu en gemeenschap. Het "eigen ik" is de norm en brengt ons tot een stijgend aantal:" blanco en ongeldig en onthoudingen" in het democratisch proces. Deze desintegratie van het Maatschappelijk weefsel was er niet in Orwells tijden en zijn een gevaarlijk fenomeen dat naar Chaos kan leiden !
Bert Govaerts22-01-2022 23:26:10
Orwell voegde The Lion and the Unicorn kort voor zijn overlijden toe aan de lijst van zijn werken die niet meer mochten herdrukt worden. (Zie hiervoor de Orwell-biografie van Bernard Crick (p. 402). Het is dus een beetje hachelijk om die tekst als zijn politieke testament te beschouwen.