Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Stamloos

Koen Smets
Een kind met op zijn gezicht een Schotse vlag geschminkt
Tribaal denken is de wortel van veel kwaad, maar het is moeilijk eraan te weerstaan. (CC BY 2.0 Ronnie Macdonald (Flickr))

Stel je voor dat je een week op reis bent naar een vreemd land waar je nog nooit bent geweest, met een taal die je niet alleen niet spreekt of begrijpt, maar die je zelfs niet kunt lezen. Je bent op je eentje en voelt je wat eenzaam en verloren. Na een paar dagen heb je het echter wel gehad met de roomservice en trek je toch de stad in, op zoek naar een geschikt restaurant.

Er zijn maar een handvol andere klanten, en bij het rondkijken merk je dat een van de klanten een actualiteitenmagazine uit je eigen land leest – precies hetzelfde als jij bij je hebt. Na een korte aarzeling herinner je je een onderzoek van de psychologen Gillian Sandstrom en Erica Boothby, dat suggereert dat we veel te terughoudend zijn om een gesprek met onbekenden aan te knopen, en je benadert de restaurantgast.

Je vraagt of zij (of hij – het is jouw verbeelding!) inderdaad een landgenoot is. Het antwoord is bevestigend en je wordt uitgenodigd om aan te schuiven. Na wat biografische informatie te hebben uitgewisseld, wandelt het gesprek door tal van onderwerpen, waarvan er geen echt van belang is, behalve één: de gedeelde ervaring losgeslagen te zijn en je dan plots weer verbonden en gesteund te voelen.

Je hebt in elkaar iemand van je eigen groep gevonden. Je bent niet langer alleen in een onzekere omgeving die je als onverschillig aanvoelt, misschien zelfs een beetje vijandig. Je maakt deel uit van dezelfde stam.

Onze verre voorouders waren sociale wezens die veel baat hadden bij het samenwerken met andere leden van een groep, zowel om bedreigingen af te weren als om doelen te bereiken die voor een eenling veel moeilijker zijn na te streven. Je situatie in dit vreemde land is niet zo heftig, maar het voordeel om lid te zijn van een stam waarin iedereen elkaar onvoorwaardelijk steunt, is vergelijkbaar.

De bedreigingen waarmee je hier te maken krijgt zijn eerder incidenteel (zoals de gêne omdat je de plaatselijke gewoonten en gebruiken niet kent, of het risico dat je iets eet dat je niet bevalt) dan opzettelijk (de straten zijn er best veilig), maar ze voelen wél echt aan. Jullie beider doelen liggen ook op één lijn: je bent allebei blij met de wederzijdse steun om met succes je weg te vinden op deze vreemde plek.

De nadelen van een stam

We kunnen een aantal varianten van dit scenario bedenken. Misschien is de andere persoon in het restaurant geen landgenoot, maar een mede-buitenlander die, toevallig ook een T-shirt draagt met het logo van dezelfde metalband die op jouw T-shirt prijkt, wat suggereert dat jullie een zekere mate van toewijding voor Tool of Opeth delen. Of misschien is het een inwoner van het land die een Engelstalig tijdschrift leest dat alleen wordt gelezen door mensen in jouw beroep.

Het maakt niet veel uit: stammen kunnen ter plekke worden gevormd, zelfs op basis van categorieën zonder veel betekenis. De sociaal psycholoog Henri Tajfel, die sociale identiteit bestudeerde, bedacht de term minimaal groepsparadigma, een methode om groepen te creëren met een minimum aan gemeenschappelijkheid (hij deelde mensen in op basis van hun voorkeur voor een werk van Klee of een van Kandinsky; een criterium dat ik wel eens heb gebruikt met klanten is of ze vinden dat een rolletje toiletpapier 'over' of 'onder' op het staafje moet worden geplaatst).

Tajfel was niet alleen geïnteresseerd in het gemak waarmee hechte groepen kunnen worden gevormd: hij wilde nagaan hoever deze minimale groepen zouden gaan in het concurreren met, en zelfs het discrimineren van, elkaar.

Het belangrijkste inzicht hier is dat een stam per definitie een ingroup is waar je samen met de andere leden deel van uitmaakt, en dat iedereen die niet tot die ingroup behoort – omdat ze de definiërende kenmerken missen, of kenmerken hebben die er haaks op staan – de facto lid is van een outgroup.

We staan niet alleen afkerig tegenover samenwerking met leden van een outgroup, we zijn ook wantrouwig tegenover degenen die niet 'een van ons' zijn. Deze bijnaam was een van de favoriete slagzinnen van wijlen Margaret Thatcher, die ze gebruikte om haar politieke vrienden van haar vijanden te onderscheiden (tot in haar kabinet toe).

En dat is ook precies hoe wij geneigd zijn om outgroups te zien, vooral in nulsumconflicten: als vijanden die we moeten bestrijden om schaarse middelen veilig te stellen voor onszelf.

Ook dit is waarschijnlijk een overblijfsel van de tendensen die onze verre voorouders goed van pas kwamen: een vreemdeling was niet, of in ieder geval niet aanvankelijk, te vertrouwen, want hij of zij zou er wel eens op uit kunnen zijn om onze spullen te stelen (en ons daarbij zelfs te schaden). 

Maar terwijl de neiging om samen te werken en te steunen met degenen die een van ons zijn in onze moderne tijd nog steeds meestal sterk adaptief is, is ons instinct om alle leden van een andere stam te wantrouwen minder behulpzaam.

We gaan niet per se zover dat we stammen definiëren aan de hand van de vraag of mensen een hotdog wel of niet als broodje beschouwen of op basis van de manier waarop ze vinden dat toiletrollen moeten worden geplaatst. Maar elk aspect van onze identiteit leent zich ervoor om onszelf als leden van een overeenkomstige stam te beschouwen, en iedereen die dat identiteitselement niet deelt, als niet een van ons.

Nationaliteit, ras en ideologische trouw zijn voor de hand liggende kandidaten, maar ook voor welk voetbalteam we supporteren of in welke auto we rijden, welke krant we lezen, van welke muziek we houden, onze meningen en overtuigingen over zaken als zichtbare tatoeages, het dragen van gezichtsmaskers tijdens een pandemie, de hoeveelheid make-up die acceptabel is om te dragen op welke leeftijd, enzovoort.

Ik herinner me zo dat ik, als pas afgestudeerd ingenieur in mijn eerste baan, merkte hoe laag de waardering was van mijn collega's in productontwikkeling over de verkoopsingenieurs. Die gaven hun klanten immers soms verkeerd advies omdat ze de producten niet zo goed kenden als wij, of ze beloofden hen functies die in werkelijkheid niet bestonden, en zadelden ons zo op met het oplossen van de problemen die zij hadden gecreëerd. Later realiseerde ik me dat organisatiegroepen overal alledaagse voorbeelden van stammen zijn.

Het is verleidelijk om mensen te beoordelen op basis van het feit of ze al dan niet tot onze stam behoren. Natuurlijk zien we onze eigen stam dan als superieur en dus moeten leden van een andere groep inferieur zijn, minder competent, minder moreel, enz.

Tijdens mijn jongere jaren was er bijvoorbeeld ooit een voorlichtingscampagne om het vooroordeel te bestrijden dat vrouwen slechtere chauffeurs waren: 'Zeg niet te gauw, “’t Is weer een vrouw!"'. In veel landen worden mensen uit buurlanden (slechts ten dele gekscherend) behandeld als minder intelligent, gieriger, of saaier.

Maar zulke stompzinnige stereotypen zijn niet het enige, of zelfs het grootste probleem. Goed beoordelingsvermogen vereist het aannemen en gebruiken van universeel toegepaste principes, ongeacht wie of wat erbij betrokken is.

Een tribale houding vereist echter dat we onze medeleden (en onszelf) voortdurend laten weten dat we trouw zijn aan de stam. In elke conflictsituatie moeten we onze eigen kant bevoordelen en neerkijken op de andere. Tribaal denken geeft ons een bril die onze waarneming kleurt en ons beoordelingsvermogen vervormt: elke situatie wordt vanuit een stammenoogpunt bekeken.

De controverse rond de voormalige voorzitter van de Harvard-universiteit Claudine Gay, die deze week ontslag nam na beschuldigingen van wanbeheer in kwesties van antisemitisme, en van academisch plagiaat, vormt een goede illustratie van deze zogenaamde myside bias. Volgens Keith Stanovich en collega's ondermijnt dit fenomeen het rationele denken.

De verdedigers van Gay – de leden van haar stam – beschouwen het conflict uitsluitend in raciale en ideologische termen: ze werd gedwongen ontslag te nemen omdat ze te liberaal (in de Amerikaanse zin van het woord, dus te “links”) is en niet blank. Om dit argument te kunnen maken, moeten ze dan natuurlijk wel haar plagiaat rechtvaardigen ("iedereen doet het in de academische wereld"), of zelfs zover gaan dat ze ontkennen dat er plagiaat werd gepleegd (wat nochtans een feit is).

Als ons lidmaatschap van een stam vereist dat we beweren dat dag nacht is, dan zullen we dat met plezier doen.

Dus ik wil mijn eerste post van 2024 aangrijpen om je, samen met een gelukkig en voorspoedig jaar, het vermogen toe te wensen om te herkennen wanneer je begint af te glijden naar tribaal denken, en een stapje terug te zetten. Laat stammendenken niet je blik op de wereld, en je keuzes, vertroebelen.