Intimidatie aan UGent

Verschillende bronnen binnen de academische staf van de UGent maakten in juni gewag van een doofpotoperatie rond een geval van seksuele intimidatie en machtsmisbruik door een professor aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. De klachten zouden niet ernstig behandeld zijn, en de professor werd aanvankelijk niet gestraft, maar stond wel een deel van zijn functies vrijwillig af.
Hoewel rector Anne De Paepe initieel beweerde onmiddellijk tot actie te zijn overgegaan door het laten uitvoeren van een risico-analyse, kwam ze door haar gebrekkige communicatie toch in het oog van de storm terecht. Ze bleek al veel langer op de hoogte te zijn geweest van de problemen, en ook de resultaten van de risico-analyse bleken al langer in haar bezit te zijn geweest dan ze eerst had verklaard.
Uit verschillende al dan niet anonieme verklaringen bleek bovendien dat het om meer dan enkel dit geval ging, ook vakbond ACOD sprak over een structureel probleem bij een hardnekkige minderheid van professoren en leidinggevenden. De officiële procedures om dergelijke gevallen te melden waren te gecompliceerd en de drempel om klacht neer te leggen te hoog, stelde het ACOD.
Door de berichtgeving over de zaak wilden verschillende slachtoffers ook anoniem getuigen. Ook zij hekelden de hoge drempel en de heersende machocultuur, volgens hen liet ook de communicatie van de UGent te wensen over. Volgens één anonieme getuige wist iedereen binnen de faculteit al jarenlang van de feiten af. “Als de universiteit nu zegt dat ze van niets weet, kan ik dat moeilijk geloven. Die gevallen waren zelfs ver buiten Gent bekend. Nu zeggen dat je er niets over wist, vind ik niet geloofwaardig.”
Gelekte interne documenten toonden die heersende machocultuur aan. Uit de notulen van een faculteitsraad waar gestemd zou worden over het ontslag van de bewuste professor – die echter al zelf gedeeltelijk van zijn functies had afgezien, blijkt dat de prof in kwestie eerst nog werd geprezen voor zijn uitstekende werk. De beslissing om hem gedeeltelijk te vervangen werd bovendien genomen zonder inspraak van die Faculteitsraad. Slechts 1 van de 51 aanwezige professoren protesteerde over de ‘autocratische aanpak’ van decaan Marc Boone.
Uiteindelijk besliste rector De Paepe om een onafhankelijke externe commissie op te richten. Onder leiding van Mireille Deziron moest die het algemene beleid rond seksueel overschrijdend gedrag doorlichten. De bewuste prof werd tijdelijk op non-actief geplaatst. In september kwam de betrokken faculteit al zelf met een actieplan.
Eind december 2016 stelde de externe commissie haar aanbevelingen voor. Er moet een aparte coördinator worden aangesteld, die intern exclusief rond het thema werkt, en een extern servicecentrum in het leven worden geroepen waar slachtoffers en getuigen met hun verhaal terecht kunnen. Het opvallende voorstel om één-op-ééngesprekken zo weinig mogelijk in afgesloten ruimtes te laten plaatshebben, stootte wel op kritiek van de Vrouwenraad. De focus van de externe commissie ligt echter bij het personeelsbeleid van de universiteit.
“Door het HR-beleid aan te passen kan je op lange termijn ook een cultuuromslag bewerkstelligen binnen een organisatie. Het begint al bij de selectie van academisch en leidinggevend personeel. Nu is er bijna enkel aandacht voor diploma’s en publicaties. Die zijn natuurlijk belangrijk, maar zaken als gedrag of leidinggevende kwaliteiten krijgen hierdoor nauwelijks aandacht,” stelt Deziron.
Apache schreef eerder al over het personeelsbeleid aan de Vlaamse universiteiten. De concurrentie is moordend en de begeleiding van jonge onderzoekers is allesbehalve optimaal. De problemen op dat vlak zijn voor een groot stuk terug te brengen tot de wijze waarop academisch onderzoek in Vlaanderen gefinancierd wordt. Om onderzoeksgeld te krijgen, zijn publicaties van levensbelang. Die focus op publicaties komt vervolgens terug in het personeelsbeleid. “Het is tijd om die financiering te herbekijken,” vindt ook Deziron. “Dat hangt echter af van de Vlaamse overheid. Al zouden de universiteiten wel een gezamenlijk pleidooi voor herziening kunnen houden.”