Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

De digitale economie en het einde van de 38 urenweek

Dries Goedertier
3957571754_d7f0939224_b
Kris Peeters (Foto: Flickr CC)

Flexibiliteit van arbeidsmarkt en arbeidsprocessen

De achterliggende filosofie van zijn beleid blijft immers de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het is een beleidsverhaal dat sinds de jaren tachtig onafgebroken op de politieke agenda staat. Zowel in termen van concrete beleidsmaatregelen als op het niveau van de ideologische legitimering vertoont het “werkbaar wendbaar werk” van Peeters veel gelijkenissen met de oude flexibiliseringsagenda. Deze heeft tot doel om de collectieve onderhandelingsmacht van werknemers open te breken door werknemers te laten concurreren met elkaar om precaire, tijdelijke en slecht betaalde jobs zonder perspectief.

Zowel in termen van concrete beleidsmaatregelen als op het niveau van de ideologische legitimering vertoont het “werkbaar wendbaar werk” van Peeters veel gelijkenissen met de “experimenten Hansenne”. Tussen 1982 en 1988 was Michel Hansenne minister van Tewerkstelling en Arbeid in verschillende regeringen van premier Martens. De minister behoorde tot de ACW-strekking binnen de CVP. Het gekoketteer van het kabinet Peeters met Hansenne houdt dan ook een niet mis te verstane boodschap in naar de christelijke arbeidersbeweging. Het was iemand van jullie vleugel die destijds flexibilisering mee mogelijk maakte, dus waarom zouden jullie zich er vandaag tegen verzetten?

Dankzij Hansenne konden bedrijven tijdelijk en uitzonderlijk afwijken van bepalingen in de arbeidswet met betrekking tot arbeidsduur. De minister liet de ondernemingen toe om grondig te experimenteren met arbeidstijd en uurregelingen. Het gecombineerde effect van deze hervormingen was een verlenging van de arbeidsduur waardoor verschillende sectoren begonnen af te wijken van de 8 urendag. Hij riep ook allerlei flexibele arbeidscontracten in het leven zoals oproep- of afroepcontracten die een werkgever in staat stelden om een werknemer tussen een minimum en een maximum aantal uren per week op te roepen. In de jaren tachtig kwam het ook tot een versoepeling van uitzendarbeid met de wet van 1987 als sluitstuk. Voor de ondernemingen en aandeelhouders waren deze beleidshervormingen zeer gunstig. Tussen 1980 en 1987 stegen de niet-uitgekeerde winsten van 20 miljard naar 230 miljard. Ook de dividenden liepen op van 60 miljard tot 196 miljard.

Deze historisch beproefde combinatie van arbeidsduurverlenging met de flexibilisering van arbeidsverhoudingen en contractuele verbintenissen vormt het fundament van de arbeidsmarktpolitiek van Peeters. Het gevolg is dat we ver afstaan van wat in het begin van deze legislatuur nog “werkbaar werk” heette en ondertussen gewoonweg “werkbaar wendbaar werkt” noemt. De aangekondigde annualisering van de 38 urenweek (gemiddeld 38 uur per week op jaarbasis) leidt ertoe dat een werkgever zijn werknemers tot 42 uur, 47,5 uur of zelfs 50 uur per week kan laten werken. Werknemers zullen bovendien minimum 243 en maximum maar liefst 503 overuren kunnen presteren. Daarnaast wil Peeters contracten voor uitzendkrachten van onbepaalde duur mogelijk maken en contracten voor deeltijds werkenden invoeren waarbij het uurrooster maar een dag op voorhand moet worden meegegeven.

Werknemers als speelbal van de “digitale economie”?

Peeters steekt de doelstellingen van zijn beleid niet onder stoelen of banken. In een beleidsnota van zijn kabinet staat het volgende: “de productie, omzet en winstmarge moeten omhoog, de kosten naar omlaag.” Dergelijke harde taal helpt natuurlijk niet om werknemers warm te krijgen voor de flexibilisering. Hij doet daarom beroep op twee strategieën. Ten eerste doet hij alsof de kloof tussen “industriële economie” en “digitalisering” gigantisch is zonder hiervoor al te veel empirische bewijzen aan te reiken. Als gevolg van deze digitalisering zou “maatwerk” meer dan ooit een noodzaak zijn. Daarom moeten ondernemingen zich flexibel aanpassen aan nieuwe omstandigheden, technologieën, organisatievormen en verlangens van klanten. Het komt erop aan om “snelle leveringstermijnen” en “harde resultaten” te realiseren. Kortom, werknemers moeten meer werken wanneer een alsmaar snellere, op “maatwerk” georiënteerde en door digitalisering aangestuurde markt dit verlangt.

Peeters en co creëren een apocalyptische sfeer om ons inschikkelijk te maken. Nochtans maken informaticatechnologie en robotisering al sinds de jaren 1980 deel uit van het repertorium waarop producerende en dienstverlenende bedrijven beroep doen. Ook in de jaren tachtig was vooral het VEV er als de kippen bij om de flexibilisering van de arbeidsmarkt te koppelen aan de technologieën van de “Derde Industriële Revolutie” (denk aan Flanders Technology). Talloze sociologen en economen hadden al veel eerder het toenemende belang van (digitale) data, informatie, communicatie en netwerken voor de economie aangestipt. Veel zaken die Peeters verstaat onder de “digitalisering” van de economie bouwen dus verder op eerdere evoluties. Andere ontwikkelingen zoals het toegenomen belang van big data, het Internet of Things, digitale platformen en een generatie van slimmere robots zijn wel nieuw en zullen een impact hebben op het werk in zowel productie- als dienstomgevingen.

Er is echter nog géén wetenschappelijke consensus over de impact van deze technologische ontwikkelingen op productiviteit, economische groei en tewerkstelling. De ophefmakende conclusie van verschillende studies dat robotisering zal leiden tot de eliminatie van minstens de helft van alle jobs wordt tegengesproken door andere onderzoekers. Tewerkstelling (en werkloosheid) is immers niet technologisch maar sociaal bepaald. Volgens de econoom Kalecki is volledige tewerkstelling een doorn in het oog van werkgevers. Het drijft immers de prijs van arbeid omhoog. Zo bekeken was de massale werkloosheid vanaf de jaren 1980 niet zozeer het gevolg van technologische ontwikkelingen maar van een “staking” van investeerders om gunstigere voorwaarden voor kapitaalsaccumulatie te verkrijgen. Er bestaat dus geen rechttoe rechtaan causale relatie tussen technologie, productiviteit en tewerkstelling. Hierbij komen ook machtsverhoudingen kijken tussen werknemers en werkgevers.

Vrijheid en autonomie?

Het narratief over een nieuw en complexer tijdperk van non-stop technologische verandering en economische mondialisering loopt sinds de jaren negentig als een rode draad doorheen heel wat managementliteratuur. Overdrijvingen en gebrekkige empirische bewijsvoering wekken de indruk dat deze ontwikkelingen precies natuurfenomenen zijn waaraan wij ons slechts hebben aan te passen. Zo niet, dan volgt de onvermijdelijke ondergang. Het is dezelfde strategie die Peeters vandaag hanteert. Een flexibilisering van arbeidstijden en arbeidscontracten is noodzakelijk om “maatwerk” te leveren in een innovatieve digitale economie. Anders zal de Belgische economie inboeten aan competitiviteit en zullen jobs verloren gaan.

Dergelijk fatalisme maakt het natuurlijk moeilijk om tegen de stroom in te gaan met werkbare alternatieven. Het ondermijnt het geloof in de mens als een historisch subject dat vormgeeft aan de economie en arbeidsmodellen van de toekomst. Collectieve agency lijkt ten dode opgeschreven. Daartegenover bewierookt de managementliteratuur het creatieve potentieel van het individu om zichzelf te verwezenlijken als een autonome, in netwerken opererende kenniswerker. Centraal staat het vermogen van de kenniswerker om zich flexibel te ontplooien in een veranderende omgeving. Autonomie, vrijheid en creativiteit waren stuk voor stuk waarden uit het repertoire van mei ’68 die volgens de Franse socioloog Luc Boltanski in het tijdperk van post-Fordisme een nieuw leven kregen. Deze keer niet tegen het kapitalisme maar net ten dienste ervan.

Deze strategie kent een vervolg in het tijdperk van de “digitale economie” waarin politici en managers evenzeer appelleren aan autonomie, vrijheid en creativiteit. Peeters en zijn coalitiepartners proberen het zo voor te stellen dat werknemers gediend zijn met flexibelere arbeidstijden. Het zou werknemers meer autonomie en vrijheid geven om zelf te bepalen wanneer ze werken en hoeveel ze willen werken. In de realiteit zullen het echter vooral de werkgevers zijn die bepalen wie wanneer en hoeveel zal werken. Want welke werknemer durft nee zeggen wanneer zijn werkgever vraagt om langer te werken? Over het bijkomende krediet van 100 overuren dat Peeters voorziet mogen vakbonden en werkgevers overigens geen onderlinge afspraken maken. Werknemers zullen op zichzelf aangewezen zijn.

De slaven van Amazon Mechanical Turk

Hier zijn de verwijzingen naar een “nieuw” soort werker van groot belang. Volgens het kabinet Peeters maken wij de opkomst mee van telewerk en “internetplatformen” die opdrachten aanbieden aan freelancers. Het zijn elementen van een economie voortgedreven door digitalisering. We zouden allemaal veranderen in “kenniswerkers” die hun “intelligentie en creativiteit” gebruiken op de werkvloer. Het moet gezegd, autonomie en vrijheid zijn belangrijke waarden die door “freelancers” hoog in het vaandel worden gedragen. Maar hoe vrij is iemand die in continue onzekerheid leeft of hij wel voldoende opdrachten zal binnenrijven om rond te komen? Hoe vrij ben je wanneer opdrachtgevers gebruik maken van platforms om de verloning te drukken door je uit te spelen tegen duizenden anderen?

Het is helaas de realiteit voor veel gebruikers van platforms zoals Amazon Mechanical Turk, PeoplePerHour of ClickWorker. Sinds binnenkort kunnen we daar ook Bringer, een pakjesplatform van Bpost, aan toevoegen. Sommige platforms laten opdrachtnemers zelfs bieden op opdrachten wat uiteraard leidt tot een neerwaartse prijsspiraal. Er lijkt iets te beweging in de richting van een arbeidsmarkt op basis van “opdrachten” in de plaats van een arbeidsmarkt gebaseerd op banen. Sommigen zien in de ontluikende digitale deeleconomie een manier voor mensen om zich te bevrijden van “loonslavernij”. Terwijl opdrachtnemers (Turkers in het jargon van Amazon Mechanical Turk) in werkelijkheid evenzeer slaaf zijn van bedrijven die functies liever uitbesteden aan de “gig economy” dan er iemand vast voor aan te nemen.

Zo opgevat is de digitale deeleconomie geen bevrijdend alternatief. De nieuwe technologieën versterken de wereldwijde trend naar precaire arbeid die sinds de jaren tachtig aan de gang is. De zogenaamde nulurencontracten – contracten zonder een gegarandeerd aantal uren arbeid, zoals de mini-jobs in onze horeca – zijn aan een opmars bezig omdat platforms in combinatie met mobiel internet en geolocatie perfect vraag en aanbod op elkaar kunnen afstemmen. Flexwerkers actief op platformen beschikken vaak niet over sociale zekerheid en kloppen lange uren tegen variabele verloning. Volgens Kristy Milland, platformwerker en activist bij Amazon Mechanical Turk, verdient 90% van de Turkers slechts 1 à 2 dollar per uur. Arbeid in de 21ste eeuw dreigt zo verder en verder te verworden tot koopwaar waarvan de prijs uitsluitend door vraag en aanbod bepaald zal zijn.

Kenniswerkers moeten zich organiseren

Tenzij kenniswerkers zich collectief organiseren. Het is de enige manier om sociale zekerheid, degelijke lonen en een evenwichtige verdeling van werktijd en vrije tijd mogelijk te maken. Enkel door zich te organiseren zullen de werknemers van de platformen kunnen verhinderen dat zij voor eender welke prijs moeten werken. De vakbonden hebben hierin een historisch opgebouwde expertise. Aan hen om de ware impact van digitalisering mee in kaart te brengen en eigen krijtlijnen voor de arbeidsmarkt van de toekomst uit te zetten. Vakbonden zullen zich bekommeren om de loon- en arbeidsvoorwaarden van de nieuwe, precaire kenniswerkers. Net zoals vakbonden vandaag ook de rechten van uitzendkrachten mee helpen verdedigen.

In verschillende landen, waaronder Zweden en Nederland, slagen vakbonden er steeds beter in om freelancers aan te sluiten en op te komen voor hun belangen. Sommige vakbonden (bijvoorbeeld het Duitse ver.di) bieden online platforms aan waarop freelancers elkaar “ontmoeten” om ervaringen met slechte opdrachtgevers uit te wisselen. Freelancers waarschuwen elkaar en zetten zo slecht betalende of onredelijke opdrachtgevers onder druk. Allerlei vormen van “platform cooperativism” zien het daglicht. Niet de grote kapitalistische bedrijven zoals Uber of Facebook, maar de werknemers zelf zijn eigenaar van het digitale dienstenplatform. Zo oefenen zij controle uit over prijzen en lonen. Kristy Milland formuleert het als volgt: "Platform cooperativism is a way to put power back in the hands of the workers."

Het komt erop aan om banden te smeden tussen “oude” loondienstwerkers en “nieuwe” opdrachtwerkers. We mogen ons niet laten verdelen. Peeters heeft voor ons allen hetzelfde in petto: langere werkweken, minder vrije tijd, verhoogde onderlinge concurrentie, meer onzekerheid en een regelrechte race to the bottom van lonen en arbeidsvoorwaarden. Kortom, dé precaire werknemer bestaat niet. Alle werknemers trotsteren een grotere onzekerheid als gevolg van afkalvende sociale beschermingsmechanismen. Reden te meer om in solidariteit met elkaar te bouwen aan een economie en samenleving waarin herverdeling en gelijkheid bijdragen aan vrijheid. Het ene ideaal kan onmogelijk zonder het andere.

LEES OOK
Peter Casteels / 30-01-2012

Liever een bankier in de tuin dan een staker in de keuken

Aan de staking van vandaag ging een ongeziene hetze vooraf. Vakbonden en oudere werknemers werden geviseerd door wat in de media werd geduid als een jongerengeneratie. Hoewel de…
ABVV-leider Rudy De Leeuw (Foto Eric Herchaft - Reporters)