Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Kant en Bentham in de politiek

Koen Smets
Kant en Bentham
We onderscheiden twee manieren van ethische besluitvorming: vanuit een deontologische en een utilitaristische positie. (© Philippe Theriault (Flickr/Wikimedia))

Een op hol geslagen tram komt een helling afgedonderd, en het leven van vijf arbeiders op het spoor staat op het spel. Maar jij staat naast een wissel die hem kan afleiden naar een zijspoor, waar slechts een enkele arbeider zou worden verpletterd. Trek je aan de hefboom, of doe je niets? Je hebt misschien al eerder gehoord van dit klassieke gedachte-experiment, meer dan vijftig jaar geleden voor het eerst geformuleerd door de Britse filosoof Philippa Foot, en vandaag net zo controversieel als toen.

Het illustreert twee onderscheiden manieren van ethische besluitvorming. Niets doen komt hier overeen met een deontologische positie bepaald door morele regels (geassocieerd met de leer van Immanuel Kant). ‘Gij zult niet doden’ verhindert je immers actief de dood te veroorzaken van de ene arbeider. Wel ingrijpen vertegenwoordigt een utilitaristische positie (verbonden met de leer van Jeremy Bentham), het streven naar zoveel mogelijk goed te doen voor zoveel mogelijk mensen. Vijf mensen redden is beter dan één mens redden. Maar vinden we die twee perspectieven ook terug bij keuzes die geen ethische dilemma’s zijn?

Spanning tussen politieke voorkeuren

De Britse politiek du jour biedt ons een paar voorbeelden. Een van de uitdagingen waar de regering mee worstelt, is het Noord-Ierlandprotocol, dat deel uitmaakt van het Brexitakkoord. Een deel van het Verenigd Koninkrijk – de provincie Noord-Ierland – bleef daardoor namelijk binnen de eengemaakte markt voor goederen, om zo het Goedevrijdagakkoord (GVA), in 1998 gesloten tussen het VK en de Ierse republiek, te vrijwaren. Deze overeenkomst bracht een einde aan decennia van geweld, en leidde tot het ontmantelen van de harde grens tussen Noord-Ierland en de Republiek.

Maar zonder deze grens vereist het beschermen van de integriteit van de eengemaakte markt dat goederen die worden verscheept van de rest van het VK naar de provincie worden gecontroleerd. De regering stemde weliswaar expliciet in met dat protocol, maar nu eist ze toch wijzigingen (niet enkel omdat het zo duur en bezwarend is voor bedrijven, maar ook omdat het tot een politieke crisis leidt in het bestuur van Noord-Ierland).

Hard border
Is deze grens een kwestie van regels of van consequenties? (Google Streetview)

Een ander heikel probleem dat tot deze week op de agenda van de regering stond, is de vraag of ze een eenmalige belasting moet invoeren voor energiebedrijven, die momenteel recordwinsten boeken dankzij de hoge wereldmarktprijzen van fossiele brandstoffen (en energie in het algemeen). De oppositie pleit al enkele weken luidruchtig voor zo’n uitzonderlijke belasting, die voor extra middelen kan zorgen om huishoudens met een laag inkomen bij te staan nu de prijzen voor essentiële goederen en diensten de pan uitswingen. Daarbij vindt ze een gretig gehoor bij het kiezerspubliek. De regering heeft inmiddels beslist tot zo'n uitzonderlijke heffing.

In beide gevallen zien we een spanning tussen een ‘deontologische’ positie – het plichtsbewust opvolgen van regels – en een ‘utilitaristisch’ of consequentialistisch standpunt – met in de eerste plaats aandacht voor de uitkomsten. Hoezo? Zoals Archie Norman, baas van de winkelketen Marks & Spencer (en voormalig conservatief parlementslid) aanvoerde in het BBC-radionieuws: “De Europese Commissie is geobsedeerd door de letter van de regels, terwijl het VK begaan is met de bedoeling van de regels, namelijk het beschermen van de burger”. Hij verdedigde zo het standpunt van de regering betreffende het protocol als een “triomf van het gezond verstand over een regeltjesmentaliteit”.

En binnen de conservatieve meerderheid in het parlement lopen de meningen bijna net zo ver uiteen, rond het vooruitzicht op een buitengewone winstbelasting voor energiebedrijven. Sommigen noemen zoiets een ‘antibedrijfsmaatregel’ en ‘onconservatief links populisme’, in strijd met de fundamentele principes van de partij. Tezelfdertijd (wellicht ook omdat men de druk voelt van het argument van de oppositie, en hoezeer dit weerklinkt bij de kiezers) benadrukken anderen zoals parlementslid Robert Halfon dat het de plicht is van de regering gezinnen die het moeilijk hebben te steunen, en dat zo’n belasting op uitzonderlijke winsten toelaat dit te financieren zonder nieuwe schulden te maken (en wijzen erop dat zelfs conservatief boegbeeld wijlen Margaret Thatcher een voorstander was).  

Protocollen en ideologie bezitten op zich misschien niet dezelfde, onbetwiste autoriteit als de morele waarden die een Kantiaans deontoloog zou aanvoeren. Maar een formele overeenkomst – zoals het Noord-Ierlandprotocol of het GVA – belichaamt inherent de aanvaarding van alle betrokkenen op een gelijkaardige manier. En van de ideologische waarden van een politieke organisatie – zoals een ‘bedrijfsvriendelijke’ partij zijn die ‘lage belastingen’ nastreeft – kan men redelijkerwijs aannemen dat ze de leden verenigen. Vanwaar dan dat conflict, en het verschuiven van voormalige aanhangers van de regels naar een meer consequentialistische positie?

De reden waarom regels en richtlijnen ontstaan, zorgt voor wat verheldering. In principe zou elke situatie van de grond af kunnen worden beoordeeld: bepaal voor- en nadelen van de opties, weeg ze af en bepaal zo een geschikt actieplan. Dat wordt echter gauw ondoenlijk omslachtig, en regels kunnen dan fungeren als een soort heuristiek of vuistregel. Als een optie aan bepaalde criteria voldoet, kan ze worden goedgekeurd zonder complexe afwegingen, en als ze niet aan die criteria beantwoordt ook zonder verdere plichtplegingen worden verworpen. Handig!

Gemotiveerd pragmatisme voor elk

Maar, en misschien in tegenstelling tot regels die een diepgewortelde morele waarde belichamen, het opvolgen van dergelijke regels houdt in zichzelf geen directe baat in. Wanneer de Europese Commissie zogezegd de letter van het protocol aankleeft, is dat niet omdat het op een of andere manier heilig is (de Commissie is best in staat tot het creatief interpreteren van haar eigen regels). Het is omdat het protocol, zoals het is geformuleerd, haar doelstellingen prima bewerkstelligt: het behoedt de integriteit van de eengemaakte markt, én het GVA (ook van groot belang voor een van de EU-lidstaten!).

Als dat dan problemen oplevert voor het VK bij het bevoorraden van de afgelegen provincie, dan hebben die dat toch maar aan zichzelf te danken. Wanneer Tory-parlementsleden zich beroepen op conservatieve waarden om het idee van een uitzonderlijke heffing op energiebedrijven te verwerpen, dan is dat wellicht niet zozeer omdat ze tot de dood zouden strijden op de barricades voor die waarden, maar veeleer omdat hun specifieke achterban (die hen stemmen levert) beter gediend wordt als men niet raakt aan die uitzonderlijke winsten.

BP petrol
Superbenzine, superwinsten, en dus ook een superbelasting? (© James Banks (Flickr CC BY SA 2.0))

We houden vooral van regels wanneer ze ons opleveren wat we willen: we volgen ze dan met plezier op, en we eisen dan ook van anderen dat ze dat doen. We houden er ook van omdat ze – precies omdat ze regels zijn – ons toelaten keuzes te steunen die ons goed van pas komen, zonder dat we ze daarvoor moeten onderwerpen aan een kritische evaluatie van de afwegingen (dat zou maar eens in ons nadeel moeten uitdraaien!). Bovendien betekenen ze dat debat overbodig is, tenminste met diegenen die net als wij de regel respecteren. Maar wanneer de regels tegen ons belang ingaan, dan zijn we snel om uitzonderingen te vinden, en desnoods zelfs om te schakelen naar een meer consequentialistisch standpunt. Tegenstanders van een uitzonderlijke taks wijzen er niet enkel op dat zoiets in strijd is met conservatieve principes, maar ook dat het de gepensioneerden schaadt, omdat zo’n 5% van de activa van de Britse pensioenfondsen aandelen in fossiele brandstofbedrijven zijn: de winsten daarvan afromen zal natuurlijk het inkomen van die fondsen treffen.

Ook zij die eerder de consequentialistische kaart spelen, zijn vaak vooral gemotiveerd door het resultaat, en veel minder door een principiële neiging objectieve afwegingen te maken. Wanneer het hen uitkomt, zijn ze er doorgaans ook niet vies van regels en principes in te roepen. De pragmatische positie van het VK (geen regeltjes, maar “de burger beschermen”) zou je kunnen zien als een kans om een oplossing te zoeken door gebruik te maken van de nauw op elkaar afgestemde voedselstandaarden van het VK en de EU. Maar dat zou natuurlijk weer in strijd zijn met de ‘Take back control’ slogan, een regel die zeer bondig het motief om de EU te verlaten uitdrukt.

Het lijkt alsof we best niet te veel betekenis toedichten aan de manier waarop men voor of tegen iets argumenteert – beroep doend op regels en overeenkomsten, of volgens een meer consequentialistische koers. Er is zelden een diep principe mee gemoeid, en er is weinig of geen inherente waarde in de manier van argumenteren.

En het onderscheid tussen beide benaderingen verdwijnt: als gemotiveerde pragmatici kiezen we gewoon wat ons het beste uitkomt. Uiteindelijk is het de kern van het argument dat telt, ongeacht wie het argument maakt. Ook als wij dat zelf zijn.