Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Appelen en peren (I): Wat schort er eigenlijk aan utilitarisme?

Koen Smets
appelen peren
Utilitarisme: een realistische en bruikbare aanpak, of fundamenteel ondeugdelijk? (DALL-E)

Onze dagen zitten vol met talloze beslissingen. Veel zijn triviaal en weinig gewichtig (wat eten we vanavond, welk hemd draag ik vandaag?), andere zijn behoorlijk betekenisvol (zal ik mijn ontslag indienen, of het uitmaken met mijn partner?). Verschillende mensen nemen voortdurend verschillende beslissingen over dezelfde zaken – we zijn een heterogeen volkje.

Maar dezelfde persoon zal toch meestal beslissingen nemen die min of meer consistent zijn doorheen de tijd. Hoe slagen we daarin?

Twee beslissingsmodussen

We maken gebruik van twee mechanismen om keuzes te maken. Een is een proces waarin we alle (of althans de meest belangrijke) aspecten – de plus- en minpunten – van de opties die beschikbaar zijn evalueren en combineren in één enkel getal, wat ons toelaat te bepalen welke optie ons de meeste vreugde, of de minste pijn oplevert.

Je herkent hier wellicht wat bekendstaat als kosten-batenanalyse. Dit proces is net zo consistent als het algebraïsch optellen van hoeveelheden telkens we de berekening maken (want dat is immers wat we hier eigenlijk doen). In dezelfde omstandigheden zullen we zo doorgaans dezelfde optie verkiezen.

De andere modus is gebaseerd op de toepassing van regels. Wanneer we voor een keuze staan tussen meerdere opties, doen we beroep op een regel (of vaker op een collectie ervan) die ons vertelt wat we moeten doen. Sommige van deze regels verzinnen we zelf (“geen koffie na het middaguur”), andere kiezen we (bijvoorbeeld in overeenstemming met onze persoonlijke waarden, zoals “koop Fairtrade producten”, of met onze religie, “zet uw zinnen niet op de ezel van een ander”), nog andere worden ons opgelegd (“overschrijd de maximumsnelheid niet”).

snelheid
Zo snel dacht ik sowieso niet te rijden. (DALL·E)

Deze twee mechanismen betekenen niet alleen dat we meestal consistent zijn in onze keuzes, maar reduceren ook de cognitieve last van het nemen van beslissingen. Dat is een goede zaak, want we zijn cognitieve gierigaards die bij voorkeur denkinspanning vermijden als het even kan (en we hebben ook niet altijd alle tijd in de wereld om tot een besluit te komen). Op het eerste zicht lijkt de laatste methode daarin sterker te staan, maar wanneer er veel regels zijn waarmee rekening moet worden gehouden is dat voordeel misschien toch niet zo groot.

Beeld je in dat je wil kiezen hoe snel te rijden. Er is natuurlijk de wettelijke maximumsnelheid, maar de meeste mensen zullen daar nu en dan (zo niet vaker) wel eens overheen gaan, en daarvoor bijkomende regels en uitzonderingen inroepen. Je rijdt misschien netjes binnen de limiet in de bebouwde kom, maar op landelijke wegen heb je misschien een andere regel die zegt dat het wel wat sneller kan op een rechte baan waar de zichtbaarheid goed is. Op snelwegen is je regel mogelijk dat je de cruise-control ietsje hoger zet dan de maximumsnelheid, maar niet zoveel dat het de aandacht zou trekken van de politie. Misschien heb je zelfs een regel die zegt dat de instelling ’s nachts wat hoger kan wanneer de weg leeg is, en een andere waarbij het veel langzamer moet bij regen. Een boel regels voor een simpele keuze.

Als je dezelfde vraag benadert met de analytische aanpak maak je dan, aan de kostenkant van een hogere snelheid, een inschatting van het risico gepakt te worden voor overdreven snelheid, het verhoogde risico op een ongeval (en op zwaardere gevolgen als je een ongeval hebt), het extra brandstofverbruik en zo meer. Aan de batenkant kun je dan een kortere reistijd beschouwen, samen met de gevolgen daarvan (bijvoorbeeld: je haalt je vlucht), of het plezier dat snel rijden voor jou oplevert. Zo kun je afwegen of die baten voldoende aantrekkelijk zijn om op te wegen tegen de kosten.

De ethische test

Het verschil tussen beide benaderingen komt het scherpst tot uiting in ethische zaken, bijvoorbeeld in het trolleyprobleem. Dit klassieke morele gedachte-experiment, dat voor het eerst werd geformuleerd door de Britse filosoof Philippa Foot in 1967, is populair bij onderzoekers in de moraalpsychologie, en is zelfs ooit in het echt uitgevoerd. Een op hol geslagen trolley of tram komt aangeraasd op een spoor waar vijf nietsvermoedende werklieden zullen omkomen. Er is echter een hefboom waarmee de trolley naar een ander spoor kan worden afgeleid, waar slechts één arbeider het leven zal laten.

Als je besluit om de hefboom om te gooien om het aantal overlijdens te minimaliseren, dan volg je de filosofie van het utilitarisme, dat ons vertelt dat we het geheel van de gevolgen van onze acties moeten beschouwen, en ervoor zorgen dat we vervolgens het algemene welzijn maximaliseren (of het ‘nut’, een breed begrip dat het plezier of de pijn die iets oplevert weerspiegelt), of de schade minimaliseren.

Die hefboom bedienen is echter een bewuste daad die direct tot de dood van de eenzame arbeider zal leiden. Dat zou wel eens een belangrijke regel die je aankleeft kunnen met de voeten treden (“dood geen mensen”). Als je om die reden besluit de hefboom ongemoeid te laten, dan volg je de filosofie van het deontologisme, waarin goed en kwaad niet worden beoordeeld aan de hand van de resultaten van een handeling, maar naargelang ze zich schikken naar bepaalde regels.

Het trolleyprobleem illustreert dus niet enkel dat ethische dilemma’s moeilijk zijn. Het toont ook dat je bij je beslissingen laten leiden door een berekening van kosten en baten (op basis waarvan het afleiden van de trolley zonder moeite het pleit zou winnen) niet noodzakelijk zo vanzelfsprekend is als het aanvankelijk leek.

Een kritische blik op het utilitarisme

Enkele weken gelden publiceerde Russ Roberts, de eclectische econoom en gastheer van de uitstekende Econtalk podcast, een vierdelig essay waarin hij een uitgebreide kritiek opbouwt van het utilitarisme, een “intellectuele voorgeschiedenis” van zijn recent verschenen boek, Wild problems: a guide tot the decisions that define us. Laat deze kritiek, die de meest belangrijke tegenwerpingen samenvat, het utilitarisme dodelijk gewond achter, of kan het nog worden opgelapt?

Landschap
En hoe kwantificeer je in ’s hemelsnaam het ‘nut’ van een landschap als dit? (© Jan Walraven (Apache))

Roberts voert aan dat de rekenkundige kunstgreepjes die onze dagelijkse keuzes in goede banen leiden, gebaseerd op het meten en optellen van de voor- en nadelen van geplande acties – vreugde en pijn – ongeschikt zijn voor het nemen van grote levensbeslissingen. Die zitten immers vol van uiteenlopende aspecten, vaak ontastbaar (bijvoorbeeld de waardigheid van een persoon, of de atmosfeer van een stad) en onmeetbaar (bijvoorbeeld de schoonheid van een landschap of de klank van de uitlaat van een auto). De conventionele aanpak om appelen en peren met elkaar af te wegen is ze te reduceren tot een geldwaarde (of een ander een-dimensioneel getal), maar dit is onmogelijk voor dergelijke complexe, immateriële eigenschappen.

Utilitarisme vereenvoudigt de zaken ook noodgedwongen, en gaat daarin veel te ver. Het richt zich op wat kan worden gekwantificeerd (bijvoorbeeld goede doelen beoordelen enkel op basis van hun overheadkosten), of door ze te mappen op bedrieglijk precieze verzonnen getallen (bijvoorbeeld een ‘voedselonzekerheid’ van 10,6%), die ons enkel kunnen misleiden bij het nemen van beslissingen. Bovendien wordt al wat niet kan worden gekwantificeerd buiten beschouwing gelaten, alsof het geen invloed heeft op de beslissing.

Jeremy Bentham, de stichter van het utilitarisme, wilde de Newton worden van de moraal, schrijft Roberts. Hij beweerde dat het oplossen van ethische kwesties net zo vanzelfsprekend kan zijn als het bepalen van de banen van hemellichamen, met dezelfde precisie en nauwkeurigheid, door simpelweg al het positieve en negatieve nut op te tellen.

Dit is niet enkel onmogelijk in de praktijk omdat ‘nut’ veel te vaag is als begrip om op deze manier behandeld te worden, het laat ook geen ruimte voor de rijke context waarin we beslissingen nemen, gekenmerkt door gedragsregels, sociale normen, cultuur, gemeenschap, persoonlijke relaties en zo verder.

Benthams belofte, dat het utilitarisme een duidelijke lijn kan trekken tussen goed en kwaad, objectief, wetenschappelijk en precies, kan onmogelijk worden ingelost. Overigens is een goed leven leiden meer dan alleen een kwestie van het accumuleren van vreugde en het vermijden van pijn, en zeker geen algebraïsche vergelijking die moet worden opgelost.

Een behoorlijk stevige invraagstelling van het utilitaristische denken, dus. In het tweede deel worden deze beweringen nader onderzocht, en in het laatste deel volgt een poging een antwoord te vinden op de vraag of utilitarisme een toekomst heeft (en ooit heeft gehad). Meer volgende week!

LEES OOK
Koen Smets / 02-09-2022

Appelen en peren (II): Is utilitarisme waardeloos of net verkeerd gebruikt?

Is utilitarisme echt een waardeloos werktuig in het nemen van beslissingen?
appelen peren