Dit is een gastbijdrage. Een Apache-lezer levert met dit stuk een bijdrage aan het maatschappelijk debat. De auteur schrijft in eigen naam en is verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.

Appelen en peren (II): Is utilitarisme waardeloos of net verkeerd gebruikt?

Koen Smets
appelen peren
We kunnen niet echt de velerhande invloeden vergelijken die ons vreugde en pijn geven, want we hebben geen manier om ze te becijferen. (DALL·E)

Beeld je een bedrijf in – een bakkerij, bijvoorbeeld – dat een kans ziet om de productie op te voeren, want de klanten willen meer brood en meer gebak. Er is nog wat ongebruikte ruimte in het gebouw, maar niet genoeg om zowel brood als banket te produceren. Hoe zou de eigenaar best bepalen op welk product moet worden ingezet? Een goede leidraad is waarschijnlijk de winst die van elke optie kan worden verwacht – het verschil tussen de maakkost van het product, en het inkomen dat het zal opleveren.

In de kosten vinden we zaken terug zoals de financiering, ingrediënten, energie en arbeid, terwijl het inkomen zal afhangen van de verkoopprijs van een brood of een taart, en hoeveel ervan worden verkocht. Veel verschillende elementen dragen bij tot de winst, maar dat is niet erg, want ze kunnen allemaal in een enkele eenheid worden uitgedrukt: euro. Stop de cijfergegevens voor brood en gebak in de berekening, en we zien meteen welke optie de meeste winst oplevert.

Wat er als een moeilijk probleem uitzag met heel wat complexiteit kan zo bijzonder elegant worden opgelost. Als baten en kosten zo eenvoudig zakelijke beslissingen kunnen helpen nemen, zouden we dan niet een gelijkaardige benadering kunnen hanteren voor al onze beslissingen, en ons baseren op de vreugde en de pijn van de beschikbare keuzes om te bepalen welke de beste is? Dat is de basis van het utilitarisme.

kersentaart
Meer van het ene, of van het andere? Utilitarisme snelt te hulp! (DALL·E)

Maar die sprong maken is niet zo vanzelfsprekend. De econoom Russ Roberts nam het utilitarisme onder de loep in een reeks van vier artikels, die lezen als een complete catalogus van de kritiek op deze filosofie. Kan – en moet – het utilitarisme nog worden gered?

Utilitarisme zonder maat

In het eerste artikel bespreekt Roberts wellicht het grootste fundamentele gebrek van het utilitarisme: we kunnen niet echt de appelen en peren vergelijken van de velerhande invloeden die ons vreugde en pijn geven, want we hebben geen manier om ze te becijferen.

Veel van wat belang heeft voor ons – van de opgetogenheid onze kroost hun eerste stapjes te zien nemen, en de blijdschap een oude vriend na twintig jaar weer te zien, tot het leed wanneer we ons niet gewaardeerd voelen op het werk of de spijt die we voelen als we onze naaste familie achterlaten wanneer we emigreren – is inderdaad heel uiteenlopend. Maar betekent dit dat we ze niet kunnen vergelijken?

Ik ben niet zo zeker. We hoeven immers geen maatstaf om te bepalen of een avondje thuis met onze geliefde prettiger is dan een formeel etentje met een nieuwe cliënt, of om te beslissen dat met de kinderen naar de speeltuin gaan leuker is dan het gras te maaien (al moet dat vandaag echt wel worden gedaan).

Onze verste voorouders overleefden en floreerden – en slaagden erin zich voort te planten, zodat wij er vandaag zijn – precies omdat ze appelen en peren konden vergelijken. Ze konden voedsel van vergif onderscheiden, en meer voedzame omgevingen van minder voedzame, beschutting van gevaar, en veiliger van minder veilige omgevingen – allemaal zonder meeteenheden.

Zelfs vóór onze meer nabije voorzaten wiskunde uitvonden en onze eerste voorlopers hedendaags geld begonnen te gebruiken, waren ze al best in staat om te besluiten welke jacht- of landbouwstrategie beter was dan de andere.

Dit probleem wordt verder uitgediept in het tweede artikel, waarin Roberts een solide argument opzet tegen de vermeende utilitaristische praktijk om zich enkel te richten op wat makkelijk kan worden gekwantificeerd, en gemakshalve al de rest, het immateriële en het ontastbare, te negeren.

“Als we niet oppassen, is wat we kunnen meten het enige waar we ons om bekommeren,” schrijft hij. Gebeurt dat echt zo vaak? We zijn bijvoorbeeld prima in staat verder te zien dan de (becijferbare) prijs van een geschenk voor een vriend of vriendin, en de (immateriële) vreugde die het hen (en, onrechtstreeks, ons!) hopelijk zal verschaffen.

Jazeker, sommige mensen beoordelen bijvoorbeeld een liefdadigheidsinstelling op basis van welk deel van hun inkomen naar de eigen overheadkosten gaat, in plaats van naargelang hun bijdrage aan het goede doel. Maar dat lijkt dan toch minder een probleem van het utilitarisme per se, en meer van hoe het wordt toegepast – net zoals een kosten-batenanalyse die een deel van de kosten of de baten zou negeren.

Bovendien lijkt dit argument over zijn eigen voeten te struikelen. Als utilitarisme zich richt op het afwegen van vreugde en pijn, en als – zoals wordt beweerd – deze niet kunnen worden becijferd, hoe kan een aanpak die enkel rekening houdt met wat kan worden geteld of gemeten dan utilitaristisch zijn?

Soms verzint men zelfs nepgetallen die dan zogenaamd een complex samenspel van invloeden moeten beschrijven, en voorwenden dat vreugde en pijn zo kunnen worden gekwantificeerd. Ik deel hier beslist de kritiek van Roberts, maar ook dit is eerder een twijfelachtig gebruik van utilitaristisch denken, dan een gebrek in de onderliggende principes.

De gebreken van de bedenker

De funderingen van het utilitarisme werden, zo niet uitgevonden, dan minstens toch stevig neergelegd door de Britse filosoof Jeremy Bentham, aan het einde van de achttiende eeuw. Hij vertrok van het begrip van vreugde en pijn (“pijn en vreugde zijn de sleutel tot het begrip van menselijk gedrag en moraliteit”, schrijft Roberts in het derde artikel), en poneerde het begrip van het ‘nut’ (‘utility’), om de score bij te houden van goede en kwade gevolgen.

Het feit dat we dit niet echt kunnen meten was echter geen probleem voor Bentham, die de volgende simpele methode voorstelde: “Tel aan de ene kant de waarden van alle vreugden op, en die van alle pijn aan de andere kant. Als de balans neerkomt aan de kant van de vreugde, dan wijst het op de goede tendens van de handeling met betrekking tot die individuele persoon; als ze neerkomt aan de kant van de pijn, de slechte tendens ervan.”

Dit lijkt meer dan overoptimistisch – zelfs al konden we nut meten, dan nog zouden we dit soort analytische totaalsom niet kunnen berekenen.

boekhouding
Utilitarisme, een beetje te letterlijk bekeken? (Chris Pastrick (Pixabay))

Deze problematische veronderstelling leidt ook tot de natuurlijke conclusie dat het mogelijk is een combinatie van keuzes te achterhalen die het maximale nut oplevert. Ook dat is een illusie. Zelfs individueel kunnen we onmogelijk alle denkbare manieren nagaan waarop we elke eurocent of elke seconde kunnen besteden die we ter beschikking hebben, en zo bepalen hoe we ons nut kunnen maximaliseren.

Misschien is het wat aanmatigend deze ideeën van de bedenker zelf van het utilitarisme af te doen als bedrieglijke dwaasheden, maar anders riskeren we ons schuldig te maken aan een combinatie van beroep op autoriteit en het halo-effect. De elegante inzichten van Bentham (dat de keuzes die we maken sterk worden beïnvloed door vreugde en pijn) tot zulke absurde extremen drijven is verkeerd – zelf als het Bentham himself is die het doet. Sorry, Jeremy!

Utilitaristisch denken mag dan al ongeschikt zijn als ons doel een allesomvattende oplossing is voor al onze beslissingen. Dat betekent niet dat het ongeschikt is om een meer behapbaar aantal opties in een gegeven context af te wegen in termen van vreugde en pijn van – welke fles wijn te kopen, welk goed doel te steunen, en of we oogluikend moeten toelaten dat een van de kinderen in het geniep nog een extra koekje inpikt.

Te midden van zijn talrijke betwistingen lijkt Roberts hiermee ook in te stemmen: “er zijn inderdaad delen in ons leven waarin we utilitaristen zijn op deze manier”.

Zelfs als het om anderen gaat, gaat het om ons

Voor utilitaristen gaat het enkel om nut – individuele vreugde en pijn – en dat is veel te beperkend, luidt de kritiek. Er is vriendschap, en familie, en er zijn gemeenschappen. Er zijn sociale normen, en gedragsregels die ons ertoe aanzetten ons eigenbelang in te dammen.

Maar gaan deze aspecten, die zogenaamd buiten beschouwing zouden liggen, dan niet om individuele vreugde en pijn? Voelen we geen vreugde in onze vriendschappen, en in de zorg die we besteden aan onze familie? Ervaren we geen pijn wanneer ze lijden, of wanneer we ze in de steek gelaten hebben? Vinden we er geen vreugde in een gerespecteerd lid te zijn van de vele gemeenschappen waarvan we deel uitmaken, en voelen we geen innerlijk ongemak (of erger) wanneer we de waarden waarop hun normen en regels rusten in de wind slaan?

Naast meer directe fysieke vreugde en pijn verdienen ook zulke meer etherische aspecten zeer zeker een plaats in utilitaristisch denken.

We scheppen vreugde in het samen met onze geliefde uit te gaan eten of naar de film wanneer we zien dat hij of zij er plezier aan beleeft, en in de eerste woordjes van onze (klein)kinderen. Dit ontkennen is een onjuiste voorstelling van het utilitarisme en hoe het omgaat met het begrip nut.

Kan het ‘indammen van ons eigenbelang’ ons nut verschaffen? Het kan een uitstekend voorbeeld zijn van een win-win. Wanneer we een offer brengen voor iemand anders (een bankbiljet in de hoed steken van een bedelaar, iemand een lift geven die een behoorlijke omweg is voor ons, tijd en moeite besteden aan het bakken van een verjaardagstaart voor onze broer), dan verhoogt dat ons nut net zo goed als wanneer we een nieuw kledingstuk kopen, naar een concert van Bruce Springsteen gaan of genieten van een glas single-malt whisky.

Iets naar behoren doen, en het juiste ding doen geven ons nut, en passen perfect binnen het utilitaristische denkkader. Hoe anders zouden we ervoor kiezen onze wederhelft op te halen bij het station zodat hij of zij geen kwartier door de striemende regen moet stappen, eerder dan op de sofa met een glas wijn naar Netflix te blijven kijken?

regen
Ik geef ze met plezier een lift, ook al moet ik er flink voor omrijden. (DALL·E)

De vreugde die we ervaren vergt bijna altijd een kost (of pijn) – of die vreugde nu direct dan wel onrechtstreeks is door de vreugde die we anderen bezorgen. Het conflict dat hier wordt gesuggereerd is vals, en de diepere voldoening die we krijgen door te doen wat juist is, is categorisch niet te onderscheiden van meer vluchtige genoegens.

Een goede aanpak, slecht toegepast

In het laatste deel van zijn kritiek zoomt Roberts in op de manier waarop het rekenkundige optellen van vreugde en pijn ons kan misleiden. Elke aanpak kan altijd misleidend zijn als hij onvakkundig wordt toegepast, bijvoorbeeld doordat we hem gebruiken met selectieve gegevens, of op een manier waarvoor hij niet is bedoeld.

Utilitaristisch denken als leidraad is zeer zeker niet beperkt tot het materiële, het commerciële en wat makkelijk kan worden gemeten. Wanneer we moeten beslissen of we een bepaalde woning willen huren of kopen, en of we al dan niet de kleinkinderen gaan babysitten volgend weekend, kunnen we een beroep doen op utilitaristisch denken.

Is er genoeg licht in de woning, is het er niet te lawaaierig en ligt ze in een prettige buurt? Hoe groot is de nood van onze zoon en schoondochter voor een avondje met hun tweeën, en ons eigen verlangen naar enkele rustige dagen? We bepalen het aan de hand van hoe we ons voelen bij de keuzes – ja, inderdaad, in termen van vreugde en pijn die we ondervinden in het immateriële, het niet-commerciële en het onmeetbare.

Als we enkel oog hebben voor wat kan worden becijferd, zullen we onvermijdelijk ergens een verkeerde keuze maken. En wanneer we Benthams bewering geloven, dat utilitaristisch denken objectief, wetenschappelijk en nauwkeurig de lijn kan trekken tussen wat de wereld wel, en niet beter maakt, dan verwachten we niet alleen veel te veel van de methode, maar we zijn er ook op uit onze eigen verantwoordelijkheid om goede beslissingen te nemen ernaar af te schuiven.

De ironie is dat een utilitaristische aanpak die enkel begaan is met getallen ons niet veel leidraad kan geven. We weten dat honderd meer is dan drie, maar dat betekent niet dat honderd snuifjes zout beter zijn dan drie, honderd slagen in het gezicht beter zijn dan drie, of een tuin van honderd are beter is dan een van drie.

Utilitarisme werkt enkel wanneer we kunnen interpreteren of het ene beter is dan het andere – of het ene dan wel het andere ons meer (of minder) vreugde (of pijn) geeft. Getallen alleen kunnen dat maar heel zelden doen.

Utilitarisme is ook niet in staat om ons leven te optimaliseren. Een goed leven is iets wat we niet direct kunnen nastreven, maar het resultaat van alle beslissingen, groot en klein, die we doorheen ons hele leven nemen. En met die individuele beslissingen kan utilitaristisch denken, als we het correct gebruiken, ons wél helpen – niet door ons te vertellen wat te doen, maar door ons oordeel te informeren.

Het is echter niet het enige instrument waarop goede keuzes gebaseerd zijn. Er is meer, maar dat is voor deel III.

LEES OOK
Koen Smets / 26-08-2022

Appelen en peren (I): Wat schort er eigenlijk aan utilitarisme?

Utilitarisme: een realistische en bruikbare aanpak, of fundamenteel ondeugdelijk?
appelen peren