Mijn eerste dag in Brussel

Larbi Khetouta
(Foto: Daarkom)
(Foto: Daarkom)
(Foto: Daarkom)
(Foto: Daarkom)

De trein, die mij en mijn land- en lotgenoten van Parijs-Noord naar Brussel-Zuid bracht, vertraagde zienderogen zijn snelheid. Zijn manier om te melden dat we onze bestemming naderden. Iedereen, zelfs zij die gedurende het hele traject als genageld op hun bank hadden gezeten, snelde richting ramen. Ik, de jongste, wrong me ook een weg door de massa en drukte mijn gezicht tegen het raam aan. Met beide handen greep ik de handvaten vast. Ook ik wilde de eerste ontmoeting met De Stad niet missen. De trein reed op een viaduct tussen een rij van huizen, bijna op dezelfde hoogte van de daken. Als een zoomlens richtte ik mijn ogen op het stukje Brussel dat voor de treinramen defileerde. Een keer als groothoeklens, dan weer als telelens. In mijn hersenlabo verwerkte ik in snel tempo de vergelijking Tanger-Brussel. Vergeleken met mijn geboortestad leek Brussel, bij die eerste aanblik, vuil, oud, verlaten en troosteloos.

Het Licht! Het eerste wat ik miste was het licht. En met het licht, de kleuren. Wat Tanger in overvloed had, was ver te zoeken in Brussel. De heldere, levendige en warme kleuren van Tanger waren hier verlept en met een grijze kleur overgoten. Alles waar ik mijn blik op liet rusten, voelde koud en kleurloos aan. De muren, de ramen en de hier en daar bijna ontwrichte vensterluiken snakten sinds God weet hoelang naar een laagje verf en een opknapbeurt. De achtertuintjes boden een tersluikse blik in de geheimen van hun eigenaars. Hier rommelig, daar netjes. In veel perceeltjes zag je sporen van groenteteelt. Moestuintjes in het midden van de stad! Zoiets had ik in Tanger nooit gezien.

Boekentas

Heel even wist ik niet of het De Stad was die naar mij kwam, of dat ik het was die door de ingewanden van Brussel reed. Het binnenrijden in het station, een wirwar van treinsporen, het grote aantal treinen dat stilstond of op en af reed, het was allemaal nogal ontzagwekkend. Ik zag in mijn verbeelding Tanger terug met zijn simpele twee sporen, één naar en één vanuit de hoofdstad. Al snel had ik voor mezelf een logische uitleg bedacht voor dat armzalige dubbele spoor: Tanger had een bijzondere geografische ligging aan zee, het was een terminus, een eindstation.

Op het perron verdronken we in een meer van blanke mannen. Het viel me op dat ze, op enkele uitzondering na, allemaal een boekentas droegen. Dat maakte indruk op me. Ik keek hen met respect en bewondering aan. Voor mij, jonge Marokkaan, stond het dragen van een dergelijke tas symbool voor mensen van ‘hoge stand’, van professoren, ambtenaren, leraren... Die indruk is me lang bijgebleven. Later begon ik er anders over te denken. Ik zag hoe mijn toekomstige schoonmoeder Josephine elke avond, voor haar man die in Brussel werkte, zorgvuldig, boterhammen, een thermos met koffie, een appel en een peer in een dergelijke boekentas stopte.

Mohamed en Mustapha, twee van mijn medereizigers hadden het adres van een Marokkaans café op de Stalingradlaan, dat bekend stond als eerste trefpunt voor Marokkaanse migranten.

Bij het verlaten van het station, sloeg de koude ons in het gezicht. Intuïtief schuilde ieder om beurt achter de rug van de andere. In vergelijking met de drukte van Tanger leek Brussel een verlaten stad. Iedere voetganger was zichtbaar. Je kon ze tellen! Iedere auto reed op een onzichtbaar spoor recht voor zich.

Uit macht der gewoonte staken wij - tussen de auto’s door- de straat over. Ahmed, een van mijn medereizigers werd bijna overreden. Wij rekenden op het vertrouwde verwittigend getoeter, dat er niet kwam. Noch de bestuurder, noch Ahmed toonden enige agressiviteit tegenover elkaar. Integendeel, hoffelijk excuseerde men zich, ieder in zijn eigen taal. Ik kon zelfs - als enige Franssprekende van de groep- aan de autobestuurder de weg naar het café vragen. Met een vriendelijk gebaar en een accent, dat ik later als het Brusselse accent leerde kennen, wees hij me de richting. Het café lag maar een paar minuutjes lopen van het station, op de hoek van de Stalingradlaan en de Stallaertlaan. De straten en het plein getuigden van een voor mij ongekende netheid. De weinige stukjes rondzwervend krantenpapier trokken door hun zeldzaamheid meer mijn aandacht dan de overvloed aan papier en plastic die ik gewend was te zien.

In vergelijking met de drukte van Tanger leek Brussel een verlaten stad. Iedere voetganger was zichtbaar. Je kon ze tellen!

Café

Op weg naar het café zag ik plots een imposant bouwwerk. Een indrukwekkende brug, helemaal uit metaal, stond daar hoog en majestueus te midden van de Brusselse straten. Vol bewondering keek ik ernaar. Als jonge knaap uit Tanger kende ik alleen maar bruggen die riviertjes overspanden. Ik kreeg geen tijd om me voor te stellen waartoe dit bouwwerk diende. De grond begon onder mijn voeten te daveren. Een hard rollend en hoog snerpend geluid was de voorbode van twee treinen die hoog boven op de brug elkaar in snelvaart kruisten. Ik was gewend slechts één trein per keer in mijn normale blikveld te zien. Vanuit het centrum van Tanger kon ik er zelfs op neerkijken. In Brussel moest ik zo hoog kijken dat ik bijna achterover viel. Nooit had ik me zo klein gevoeld!

Aan het aftellen van de huisnummers merkten we dat we ons doel naderden. Bij elke stap groeide de vrees dat het café het gebouw met het platte dak was. En dat was het ook! Een steenpuist op de neus van een bekoorlijk gezicht! De buitenmuren waren gekalkt noch geverfd. Enkel blote stenen bedekt met een dikke laag vuiligheid. Proberen om door de ramen te kijken was verloren moeite. De vetlaag die de ramen bedekte liet geen nieuwsgierige blikken door. Enkelen hadden er hun naam in gegrift, anderen hadden dan weer getracht er een opening in te wrijven. Een ruit was door een stuk karton vervangen. De eenvoudigste café-uitbater in het centrum van Tanger zou beschaamd zijn dat zijn landgenoot een dergelijk café in het hartje van Brussel runde.

Binnengaan vergde een zekere techniek. Al duwend moest Mustapha de deur opheffen waarbij het gepiep van de droge scharnieren alle aandacht trok. Fungeerde dat geluid als bel? Dat was alleszins mijn indruk. Een kleffe vochtigheid vermengd met de doordringende geur van koffie, munt, sigaretten en zweet verwelkomde ons. Er hing een dichte mist van sigarettenrook. Mijn gehoor, meer dan mijn zicht, gaf me een idee over het aantal aanwezigen. Een lange tafel die voor toog moest doorgaan, verweerde en wankele tafeltjes, als eilandjes verspreid in een zee van versleten stoelen, waren het enige meubilair. Geen stoel was vrij. Bijna elke ruimte waar iemand kon staan leek bezet. Iedereen was met iets bezig. Sommigen speelden kaart, anderen domino of damspel. Een groepje had een tafel omgetoverd tot een geïmproviseerd bureau waarop documenten lagen. De dialogen waren erg luidruchtig, en gingen gepaard met de nodige handgebaren die zo eigen zijn aan ons zuiderlingen. Enkelen waren ondanks hun aanwezigheid geheel afwezig. Met hun arm op tafel hielden ze hun glas, dat voor hen stond stevig vast. Ze zaten voor zich uit te staren. Waren ze aan het wegdromen of hadden ze hun gedachten op nul gezet?

Werk

In het midden van het café werd ik met verstomming geslagen. Een aantal stamgasten was samengedromd in een cirkel. Een Halka? En dan nog wel in een café? Als fervent bezoeker van Halka’s en liefhebber van de verhalenvertellers uit Tanger, werd ik naar de groep aangetrokken. Eens dichter, kwam ik voor een nooit gezien beeld. Mannen hadden zich, met hun handen uitgestrekt, in een kring rond een kolenkachel gezet. Met een aan hun lippen gekleefde en bijna uitgedoofde sigarettenpeuk stonden ze in het vlammenspel te staren. Vertelden de vlammen hartverwarmende verhalen of straalden ze enkel hitte?

Tanger (Foto Barraquito)
Tanger (Foto Barraquito)

Middenin deze chaotische taferelen voelde ik me weer in Tanger, in een wijkcafé dat zich toevallig in de schaduw van het Zuid-Station in Brussel bevond. In een flashback zag ik mijn vader en zijn vrienden in hun stamcafé - dat er wel veel netter uitzag- waarin bijna dezelfde taferelen zich afspeelden. Het idee dat de reis die ik zopas had gemaakt niet meer was dan de vrucht van mijn verbeelding begon door mijn hoofd te spoken.

Een zware hand die op mijn schouder werd gelegd bracht me terug naar de realiteit. Met een hese stem vroeg een kleine, geblokte en bijna kale man of ik werk zocht. Voor ik iets kon antwoorden beloofde hij me meer faciliteiten en voordelen dan zijn collega’s, indien ik hem boven de andere ronselaars zou verkiezen. Het zijn allemaal profiteurs, beweerde hij! Hij vond het schandalig dat zij hun broeders - wij zijn toch broers nietwaar?- bedriegen.

Beleefd, zoals het hoort in een gesprek met een oudere, bedankte ik de man. Verbaasd keek hij me aan toen hij van mij hoorde dat mijn aanwezigheid in België enkel en alleen omwille van studies was. Als een sprinkhaan sprong hij meteen op een ander kandidaat-slachtoffer.

Van de man achter de toog vernamen we dat het café een draaischijf van premiejagers was. Belgen en reeds gevestigde Marokkanen waren dagelijks in dit lokaal op jacht naar nieuwkomers.

Van de man achter de toog vernamen we dat het café een draaischijf van premiejagers was. Belgen en reeds gevestigde Marokkanen waren dagelijks in dit lokaal op jacht naar nieuwkomers. Van hun werkgever kregen zij voor elke aangeworven arbeider een aanzienlijke premie. Tussen de ronselaars ontstond een heftige concurrentie. Om de ‘koop’ af te ronden waren er zelfs die een deel van hun premie aan de nieuwe werknemer afstonden. Voor mij was het de wereld op zijn kop! Als havenarbeider moest mijn vader een deel van zijn loon afgeven aan de man die aan hem zijn werkbeurt had afgestaan!

Testelt

Na een glas thee begon mijn maag haar eisen te stellen. Na vier dagen leven van brood met sardien of tonijn uit blik en een frisdrank werd het verlangen naar een warme maaltijd een pijnlijk gevoel. De gedachte aan een Marokkaans gerecht alleen al deed me watertanden. De man die ons de thee serveerde verwees ons door naar een Marokkaans eethuis gelegen op een steenworp daarvandaan.

Zelfs geen stap scheidde Tanger van Brussel. Enkele de dikte van een deur! Weer heffen, duwen en het geknars van de deur en we verlieten Tanger. We stapten Brussel in. De koude in. Auto’s en voetgangers verplaatsen zich in een monotone orde. Op weg van het café naar het eethuis kwamen we geen enkele landgenoot tegen. We waren werkelijk in het buitenland.

We bestelden ‘Baissar’ met olijfolie, komijn en veel pili-pili, tegen de kou. We kregen er zelfs Marokkaans brood en olijven bij! Op zijn Marokkaans in Brussel! Niemand had het verwacht. Niemand sprak ook maar één woord. Als wolven op hun prooi stortte iedereen zich op de kom baissar die voor hem stond. Ook na de maaltijd bleef het opmerkelijk stil. Ongewoon voor onze gewoontes. Elke blik had iets van zijn glans verloren. Vrolijkheid ruimde plaats voor ernst en onmacht. We waren het in die vier dagen zodanig gewend geraakt met elkaar op te trekken, dat het vooruitzicht van het naderende afscheid pijnlijk aanvoelde. Niemand sprak erover, maar ik voelde het, binnen in mij. De behoefte aan de aanwezigheid van een landgenoot is nooit zo intens als in het buitenland. Dat was een nieuwe ontdekking!

De stilte die zich handhaafde liet vermoeden wat de andere aan het denken was. Hoe afscheid nemen? Welk afscheidswoord, welk gebaar dat minder brutaal zou klinken dan het klassieke ‘vaarwel’? Een soort ‘Tot ziens!’ dat het definitieve afscheid wat moest verbloemen. Ik vond het mijne. Moest ik niet de trein nemen naar Testelt? Ik betaalde, stond recht en liet weten dat ik even naar het station moest voor wat informatie over mijn verdere reis. M’hamed, die met de tijd mijn schaduw geworden was, stelde voor om me te vergezellen. Ik kon, volgens hem, dan misschien wel lezen en schrijven, maar ik was toch nog te jong om alleen in een vreemde stad rond te lopen.

Een scherpe, koude noordenwind liet zich gelden. Met heimwee verlangde ik naar de hevige maar hete Oostenwind van Tanger, de Charki, die ik gewoon was.

Gekleed zoals ik was, voelde ik de kou tot in mijn ruggenmerg. Bijna in elkaar gekrompen keerden wij, M’hamed en ik, naar het station terug. De warmte sloeg mij in het gezicht bij het binnentreden van de stationshal. Een immense ruimte waarin het station van mijn geboortestad meermaals zou passen. Naast de twee loketten van Tanger-Centraal leken die van Brussel-Zuid ontelbaar. Iedereen in een rij voor een loket, rustig wachtend op zijn beurt. Alles oogde ordelijk en getuigde van rijkdom en vooruitgang, maar de gezelligheid van de eenvoud en de natuurlijke warmte miste ik.

Traan

Aan het loket leek de bediende Testelt niet te kennen. Zijn boeken waren hem van weinig nut. Met een toon die de buitentemperatuur illustreerde stelde hij me voor om de trein naar Antwerpen te nemen. Daar zouden ze me zeker kunnen helpen, beweerde hij. Hij voegde er aan toe dat het beter was in Brussel te overnachten en ‘s ochtends de trein te nemen. Het is raadzaam bij daglicht in een vreemde stad aan te komen! Ik wist niet wat ik ervan moest denken, maar ik had geen keuze. In Tanger zou de man me ‘broer’ genoemd hebben. Meer nog, hij zou rondgebeld hebben om zijn ‘broer’ te helpen.

M’hamed kwam regelmatig tussen ons gesprek in met zijn enige vraag: “Wat zegt hij?” Zijn blik kreeg zijn glans terug toen ik hem vertelde dat ik in Brussel zou moeten overnachten.

In ‘Le Petit Cocq’, een Brasserij-hotel aan het station, namen wij een kamer met twee bedden, om de kosten te drukken, naar wens van M’hamed. Eindelijk een bed!

Tot slapen kwam ik niet. De onrust, de vermoeidheid, het geluid van de treinen en het snurken van M’hamed hielden me gezelschap in mijn slapeloze nacht.

Brussel (Foto: Nikos Roussos)
Brussel (Foto: Nikos Roussos)

Voor het eerst miste ik mijn familie. Amper zeventien en al wees, want zo voelde ik me. Niemand met wie ik mijn wel en wee zou kunnen delen. Niemand die het voor mij zou kunnen opnemen. Voor het eerst had ik spijt mijn Tanger voor Brussel te hebben geruild. Voor het eerst sinds ik vertrok, liet ik een traan vloeien. Voor het eerst wilde ik terug naar waar ik vandaan kwam. Maar wat zouden mijn ouders dan van die beslissing denken? En wat moest ik aan mijn vrienden vertellen? Heel even verscheen Tarik Ben Ziad, de Marokkaanse held, voor mijn geest. Mijn held. Ik zag hoe zijn vloot in 711 de enge zeestraat die Marokko van Spanje scheidde, overvoer om Spanje te veroveren. Ik zag hoe hij aan de voet van de berg die later zijn naam zou dragen, Gibraltar, opdracht gaf de schepen en het proviand te verbranden. In mijn fantasie maakte ik deel uit van zijn leger! Zijn toespraak die ik voor de les geschiedenis uit mijn hoofd moest leren, weerklonk als een echo in mijn geest: ‘Voorwaar mensen, vluchten kan niet meer. De zee is achter jullie en vóór jullie de vijand. En ik zweer het, alleen geduld en volharding kan jullie redding zijn…’.

Ik moest volharden! Ik zat op het bed geknield, mijn armen op het vensterblad, de voor mij nieuwe beelden door het raam te bewonderen. Vreemde stippen uit de hemel begonnen naar beneden te dwarrelen. Was dat wat men sneeuw noemde?

Dikke vlokken dansten op het ritme van de wind voor ze op de takken van de bomen, op de treinen, op de auto’s of de grond landden. Wanneer ze zich in een plas water neerstortten, bleven ze er een tijdje boven zweven vooraleer ze tot één lichaam versmolten.

Ik maakte er al snel een spel van. Ik koos een sneeuwvlok en trachtte het traject en de landing ervan te voorspellen, maar gaf me al vlug gewonnen. Dit was een ongelijke strijd. Ik leidde eruit af dat de natuur onvoorspelbaar is, iets wat mijn vader me altijd had trachten aan te leren en wat ik meer en meer zelf begon te ervaren.

Brel

Het De Brouckèreplein wou ik zien. De enige plaats in Brussel die ik kende, waar ik over had horen zingen op Radio Tanger, door mijn favoriete zanger Jacques Brel. De receptionist-ober wees me de weg. Ik zou me niet kunnen vergissen.

Het sneeuwde niet meer. De stad baadde in een dichte, vochtige nevel, iets compleet nieuw voor mijn zintuigen. Ik had de indruk dat ik door een eindeloze reeks onzichtbare sluiers waadde die elk uit ontelbare microscopische druppeltjes bestonden.

Op het De Brouckèreplein was ik erg ontgoocheld. Brel had dit plein bezongen als bruisend en vol leven. Waren mijn verwachtingen te groot?

Hoe heuvelachtig Tanger was, des te vlakker was Brussel. Op weg naar het De Brouckèreplein stond ik onverwacht voor een gebouw dat me van de wijs bracht. Met de hoge Korinthische zuilen, brede trappen, de reuzeleeuwen en de reliëfbeelden boven de ingang, deed het me aan Rome denken. Niet dat ik ooit naar Italië geweest was. Neen. Het was in de prenten van de geschiedenisboeken dat ik zo een gebouw had gezien. Het was zeker niet de geschiedenis van Brussel.

Op het De Brouckèreplein was ik erg ontgoocheld. Brel had dit plein bezongen als bruisend en vol leven. Waren mijn verwachtingen te groot? Niets was er te bekennen van al die levendigheid, integendeel, een stilleven zag ik. Treinsporen midden op de rijbaan. Stokstijve reizigers die op hun trein wachtten. Geen handengeschud, geen omarmingen, geen gesprekken, geen geroep en zelfs geen autogetoeter. De auto’s leken geluidloos te rijden. Het ritme van het lied ‘Brussel’ van Brel ontbrak. Het ‘brusselende’ Brussel was zoek. Het gerinkel van de bel waarvan ik vermoedde dat het een trein was, en later een tram bleek te zijn, animeerde heel eventjes het plein.

Op onze terugweg hoopten we tevergeefs een landgenoot tegen te komen. Met M’hamed die geen Frans sprak en alleen een weinig Arabisch, en ik die geen riffijns kon, waren onze gesprekken tot het meest noodzakelijke beperkt. Wij pasten perfect in de omgeving. Gelukkig hadden wij nog onze uitbundige gebarentaal.

Onder de spoorwegbrug van het Zuidstation nam ik afscheid van M’hamed. Het was tijd om de trein naar ‘Anvers’ te nemen. Schuchter vroeg hij of hij mee mocht reizen tot daar. Hij keek naar de punten van zijn schoenen en zei: “Misschien ligt mijn ‘fortuin’ wel in Anvers”.

Afscheid

Voor ik de trein nam, belde ik naar Theo Braem, mijn toekomstig leraar en tevens ‘pleegvader’. Ik had hem de dag ervoor al moeten bellen. Hij had me kunnen komen ophalen. Maar de nieuwsgierigheid om Brussel te zien en misschien het verlangen naar een dag langer vrijheid deden me dat uitstellen.

De trein sneed de dikke mist in twee, van Brussel tot Anvers. De landschappen en dorpen schuilden geluidloos achter grijze gordijnen. In het station viel het me op dat men een andere taal spraak dan in Brussel. Onderaan de ijzeren trap van de uitgang die aan de zijstraat uitkwam, was het zo druk dat de doorgang erg moeilijk was. Er stonden verschillende mannen die tegen alle reizigers met een andere huidskleur in koor schreeuwden: “Du travail...?” “Vous cherchez du travail?” “J’ai du travail pour vous!” Sommigen spraken perfect Frans, anderen deden moeite om begrepen te worden. Eén ding was echter duidelijk: de jacht op werkkrachten was open! Van op de trap sprak ik hen voor M’hamed aan. Niet minder dan drie mannen tegelijk stormden op hem af. Ieder probeerde hem naar zich toe te trekken. Ieder beweerde dat M’hamed hem verkozen had. Een kale, atletisch gebouwde man met kleerkastallures, greep M’hamed bij zijn arm, sleurde hem bijna naar zich toe en beval hem te volgen. Vanaf dat moment ging alles in een snel tempo. M’hamed was zo onder de indruk dat hij reactieloos bleef. Hij gehoorzaamde de man als een kind, terwijl zijn blik hopeloos naar de mijne zocht en niet losliet. Ik moest op mijn tenen staan om het verloop van de scene te kunnen volgen. Met de koelbloedigheid van iemand die niet aan zijn eerste proefstuk toe was, opende hij, zonder M’hamed los te laten, het portier van de klaarstaande wagen. De man duwde hem erin, griste het valiesje uit zijn hand, borg dit op in de koffer, sprong achter het stuur en ging er in volle vaart vandoor. Ik bleef achter, als aan de grond genageld. M’hamed werd letterlijk onder mijn ogen ontvoerd. De ontvoerder had ons zelfs niet even de tijd gegund om afscheid te nemen van elkaar.

Een uur later zoefde ik in een sportwagen op de Koning-Boudewijn-autostrade richting Testelt. Een rechte, vlakke baan. Brel had gelijk. Zijn land is vlak! Ik vernam van Paula, de autobestuurster, dat ik niet de trein naar Anvers had moeten nemen. Testelt lag, net als Brussel, in de provincie Brabant en niet in de provincie Antwerpen. Zij begreep niet waarom de man niet gewoon een biljet naar Testelt had gegeven. Testelt had ook een treinstation!

De hopeloze blik van M’hamed is me bijgebleven. Nooit kreeg ik de kans hem weer te zien, hem te vragen of hij zijn fortuin in Antwerpen gevonden had. Om samen herinneringen aan onze reis, onze eerste dag in Brussel, op te halen. Vaak doe ik, bij mijn bezoek aan Brussel, hetzelfde parcours als toen, met hem. Wie weet? Misschien krijgt hij ooit heimwee naar die tijd en gaat hij, net als ik op zoek. En wie weet vinden we elkaar misschien wel terug. Van één ding ben ik zeker, en M’hamed zal het beamen. Jullie mogen het hem vragen als jullie hem tegen het lijf zouden lopen: Brussel brusselt weer. Brussel bruist weer van leven. Brussel is kleurrijker! Meer dan in 1964!

LEES OOK
Anton Jäger / 21-10-2020

Waar blijven de bureaucraten?

Een stevige hoeveelheid aan publieke investeringen en een groep competente bureaucraten kunnen zeker geen kwaad tegen het coronavirus.
EU leaders summit on virus recovery package
Peter Casteels / 31-08-2012

Het einde van België als idee

Politici durven België als idee niet meer te verdedigen. De argumentatie is puur pragmatisch geworden en beperkt zich zowat tot de complexiteit van het onsplitsbare Brussel…
(Foto historic.brussels)
Bram Souffreau / 10-04-2012

Brussel (her)opvoeden

Na de doodslag op een MIVB-inspecteur spitst de discussie zich te eng op het onveiligheidsprobleem, vindt Bram Souffreau. In een opiniestuk pleit hij voor een redding van de…
Een preventieteam van de MIVB. (Foto Simon Blackley)